Vervoeging van het werkwoord zusammensitzen in alle Duitse tijden
Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord zusammensitzen in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.
Vervoeging van het werkwoord "zusammensitzen" in de Indikativ tijd
De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.
Präsens
- ich sitze zusammen
- du sitzt zusammen
- er/sie/es sitzt zusammen
- wir sitzen zusammen
- ihr sitzt zusammen
- Sie sitzen zusammen
Perfekt
- ich habe zusammengesessen
- du hast zusammengesessen
- er/sie/es hat zusammengesessen
- wir haben zusammengesessen
- ihr habt zusammengesessen
- Sie haben zusammengesessen
Präteritum
- ich saß zusammen
- du saßest zusammen
- er/sie/es saß zusammen
- wir saßen zusammen
- ihr saßt zusammen
- Sie saßen zusammen
Plusquamperfekt
- ich hatte zusammengesessen
- du hattest zusammengesessen
- er/sie/es hatte zusammengesessen
- wir hatten zusammengesessen
- ihr hattet zusammengesessen
- Sie hatten zusammengesessen
Futur I
- ich werde zusammensitzen
- du wirst zusammensitzen
- er/sie/es wird zusammensitzen
- wir werden zusammensitzen
- ihr werdet zusammensitzen
- Sie werden zusammensitzen
Futur II
- ich werde zusammengesessen haben
- du wirst zusammengesessen haben
- er/sie/es wird zusammengesessen haben
- wir werden zusammengesessen haben
- ihr werdet zusammengesessen haben
- Sie werden zusammengesessen haben
Vervoeging van het werkwoord "zusammensitzen" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv
De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.
De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.
Imperativ Präsens
- sitze (du) zusammen
- sitzen wir zusammen
- sitzt ihr zusammen
- sitzen Sie zusammen
- sitz (du) zusammen
- sitzen wir zusammen
- sitzt ihr zusammen
- sitzen Sie zusammen
Vervoeging van het werkwoord "zusammensitzen" in de Konjunktiv I in het Duits
De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.
Konjunktiv I Präsens
- ich sitze zusammen
- du sitzest zusammen
- er/sie/es sitze zusammen
- wir sitzen zusammen
- ihr sitzet zusammen
- Sie sitzen zusammen
Konjunktiv I Perfekt
- ich habe zusammengesessen
- du habest zusammengesessen
- er/sie/es habe zusammengesessen
- wir haben zusammengesessen
- ihr habet zusammengesessen
- Sie haben zusammengesessen
Konjunktiv I Futur I
- ich werde zusammensitzen
- du werdest zusammensitzen
- er/sie/es werde zusammensitzen
- wir werden zusammensitzen
- ihr werdet zusammensitzen
- Sie werden zusammensitzen
Konjunktiv I Futur II
- ich werde zusammengesessen haben
- du werdest zusammengesessen haben
- er/sie/es werde zusammengesessen haben
- wir werden zusammengesessen haben
- ihr werdet zusammengesessen haben
- Sie werden zusammengesessen haben
Vervoeging van het werkwoord "zusammensitzen" in de Konjunktiv II in het Duits.
De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.
Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.
Konjunktiv II Präteritum
- ich säße zusammen
- du säßest zusammen
- er/sie/es säße zusammen
- wir säßen zusammen
- ihr säßet zusammen
- Sie säßen zusammen
Konjunktiv II Plusquamperfekt
- ich hätte zusammengesessen
- du hättest zusammengesessen
- er/sie/es hätte zusammengesessen
- wir hätten zusammengesessen
- ihr hättet zusammengesessen
- Sie hätten zusammengesessen
Konjunktiv II Futur I
- ich würde zusammensitzen
- du würdest zusammensitzen
- er/sie/es würde zusammensitzen
- wir würden zusammensitzen
- ihr würdet zusammensitzen
- Sie würden zusammensitzen
Konjunktiv II Futur II
- ich würde zusammengesessen haben
- du würdest zusammengesessen haben
- er/sie/es würde zusammengesessen haben
- wir würden zusammengesessen haben
- ihr würdet zusammengesessen haben
- Sie würden zusammengesessen haben
Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits
Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken:
kundschaftenprämiensparenweiterkochenwichtenzusammenheilenzusammenschrumpfenzusammensinkenzusammenspannenzusammenstimmen
