Vervoeging van het werkwoord vergewissern in alle Duitse tijden
                              
 
                              Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord vergewissern in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.
                              
 
                              Vervoeging van het werkwoord "vergewissern" in de Indikativ tijd
                              
 
                              De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.
                               
                                                                           Präsens
                                                                                - ich vergewissere
- du vergewisserst
- er/sie/es vergewissert
- wir vergewissern
- ihr vergewissert
- Sie vergewissern
                                                                            Perfekt
                                                                                - ich habe vergewissert
- du hast vergewissert
- er/sie/es hat vergewissert
- wir haben vergewissert
- ihr habt vergewissert
- Sie haben vergewissert
                                                                            Präteritum
                                                                                - ich vergewisserte
- du vergewissertest
- er/sie/es vergewisserte
- wir vergewisserten
- ihr vergewissertet
- Sie vergewisserten
                                                                                                                                                Plusquamperfekt
                                                                                - ich hatte vergewissert
- du hattest vergewissert
- er/sie/es hatte vergewissert
- wir hatten vergewissert
- ihr hattet vergewissert
- Sie hatten vergewissert
                                                                            Futur I
                                                                                - ich werde vergewissern
- du wirst vergewissern
- er/sie/es wird vergewissern
- wir werden vergewissern
- ihr werdet vergewissern
- Sie werden vergewissern
                                                                            Futur II
                                                                                - ich werde vergewissert haben
- du wirst vergewissert haben
- er/sie/es wird vergewissert haben
- wir werden vergewissert haben
- ihr werdet vergewissert haben
- Sie werden vergewissert haben
                                                                     
                              Vervoeging van het werkwoord "vergewissern" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv
                              
                                 
                              De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.
                              
                              De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.
                              
                                                                                                            Imperativ Präsens
                                                                                - vergewissere (du)
- vergewissern wir
- vergewissert ihr
- vergewissern Sie
                                                                                                                                                                                  
                              Vervoeging van het werkwoord "vergewissern" in de Konjunktiv I in het Duits
                              
                                 
                              De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.
                              
                                                                                                            Konjunktiv I Präsens
                                                                                - ich vergewissere
- du vergewisserest
- er/sie/es vergewissere
- wir vergewissern
- ihr vergewissert
- Sie vergewissern
                                                                            Konjunktiv I Perfekt
                                                                                - ich habe vergewissert
- du habest vergewissert
- er/sie/es habe vergewissert
- wir haben vergewissert
- ihr habet vergewissert
- Sie haben vergewissert
                                                                                                                                                Konjunktiv I Futur I
                                                                                - ich werde vergewissern
- du werdest vergewissern
- er/sie/es werde vergewissern
- wir werden vergewissern
- ihr werdet vergewissern
- Sie werden vergewissern
                                                                            Konjunktiv I Futur II
                                                                                - ich werde vergewissert haben
- du werdest vergewissert haben
- er/sie/es werde vergewissert haben
- wir werden vergewissert haben
- ihr werdet vergewissert haben
- Sie werden vergewissert haben
                                                                      
                              Vervoeging van het werkwoord "vergewissern" in de Konjunktiv II in het Duits.
                              
                                 
                              De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.
                              
                              Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.
                              
                                                                                                            Konjunktiv II Präteritum
                                                                                - ich vergewisserte
- du vergewissertest
- er/sie/es vergewisserte
- wir vergewisserten
- ihr vergewissertet
- Sie vergewisserten
                                                                            Konjunktiv II Plusquamperfekt
                                                                                - ich hätte vergewissert
- du hättest vergewissert
- er/sie/es hätte vergewissert
- wir hätten vergewissert
- ihr hättet vergewissert
- Sie hätten vergewissert
                                                                                                                                                Konjunktiv II Futur I
                                                                                - ich würde vergewissern
- du würdest vergewissern
- er/sie/es würde vergewissern
- wir würden vergewissern
- ihr würdet vergewissern
- Sie würden vergewissern
                                                                            Konjunktiv II Futur II
                                                                                - ich würde vergewissert haben
- du würdest vergewissert haben
- er/sie/es würde vergewissert haben
- wir würden vergewissert haben
- ihr würdet vergewissert haben
- Sie würden vergewissert haben
                                                                      
                              Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits
                              
                              
                                                                  
                              Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken:
                              herausdringenhinterherfahrentrommelnüberhabenvereinseitigenvergeistigenvergewaltigenvergiessenverglühenverleibenverzockenweichmachen