Vervoeging van het werkwoord verängstigen in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord verängstigen in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "verängstigen" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich verängstige
  • du verängstigst
  • er/sie/es verängstigt
  • wir verängstigen
  • ihr verängstigt
  • Sie verängstigen

Perfekt

  • ich habe verängstigt
  • du hast verängstigt
  • er/sie/es hat verängstigt
  • wir haben verängstigt
  • ihr habt verängstigt
  • Sie haben verängstigt

Präteritum

  • ich verängstigte
  • du verängstigtest
  • er/sie/es verängstigte
  • wir verängstigten
  • ihr verängstigtet
  • Sie verängstigten

Plusquamperfekt

  • ich hatte verängstigt
  • du hattest verängstigt
  • er/sie/es hatte verängstigt
  • wir hatten verängstigt
  • ihr hattet verängstigt
  • Sie hatten verängstigt

Futur I

  • ich werde verängstigen
  • du wirst verängstigen
  • er/sie/es wird verängstigen
  • wir werden verängstigen
  • ihr werdet verängstigen
  • Sie werden verängstigen

Futur II

  • ich werde verängstigt haben
  • du wirst verängstigt haben
  • er/sie/es wird verängstigt haben
  • wir werden verängstigt haben
  • ihr werdet verängstigt haben
  • Sie werden verängstigt haben

Vervoeging van het werkwoord "verängstigen" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • verängstige (du)
  • verängstigen wir
  • verängstigt ihr
  • verängstigen Sie

Infinitiv - Präsens

  • verängstigen

Infinitiv - Perfekt

  • verängstigt haben

Partizip Präsens

  • verängstigend

Partizip Perfekt

  • verängstigt

Vervoeging van het werkwoord "verängstigen" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich verängstige
  • du verängstigest
  • er/sie/es verängstige
  • wir verängstigen
  • ihr verängstiget
  • Sie verängstigen

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe verängstigt
  • du habest verängstigt
  • er/sie/es habe verängstigt
  • wir haben verängstigt
  • ihr habet verängstigt
  • Sie haben verängstigt

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde verängstigen
  • du werdest verängstigen
  • er/sie/es werde verängstigen
  • wir werden verängstigen
  • ihr werdet verängstigen
  • Sie werden verängstigen

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde verängstigt haben
  • du werdest verängstigt haben
  • er/sie/es werde verängstigt haben
  • wir werden verängstigt haben
  • ihr werdet verängstigt haben
  • Sie werden verängstigt haben

Vervoeging van het werkwoord "verängstigen" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich verängstigte
  • du verängstigtest
  • er/sie/es verängstigte
  • wir verängstigten
  • ihr verängstigtet
  • Sie verängstigten

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte verängstigt
  • du hättest verängstigt
  • er/sie/es hätte verängstigt
  • wir hätten verängstigt
  • ihr hättet verängstigt
  • Sie hätten verängstigt

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde verängstigen
  • du würdest verängstigen
  • er/sie/es würde verängstigen
  • wir würden verängstigen
  • ihr würdet verängstigen
  • Sie würden verängstigen

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde verängstigt haben
  • du würdest verängstigt haben
  • er/sie/es würde verängstigt haben
  • wir würden verängstigt haben
  • ihr würdet verängstigt haben
  • Sie würden verängstigt haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: hineinragensurfentotrüstenunterliegenverabsolutierenverändernverankernverargenvergasenversinnbildlichen