Vervoeging van het werkwoord universalisieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord universalisieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "universalisieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich universalisiere
  • du universalisierst
  • er/sie/es universalisiert
  • wir universalisieren
  • ihr universalisiert
  • Sie universalisieren

Perfekt

  • ich habe universalisoren
  • du hast universalisoren
  • er/sie/es hat universalisoren
  • wir haben universalisoren
  • ihr habt universalisoren
  • Sie haben universalisoren

Präteritum

  • ich universalisor
  • du universalisorst
  • er/sie/es universalisor
  • wir universalisoren
  • ihr universalisort
  • Sie universalisoren

Plusquamperfekt

  • ich hatte universalisoren
  • du hattest universalisoren
  • er/sie/es hatte universalisoren
  • wir hatten universalisoren
  • ihr hattet universalisoren
  • Sie hatten universalisoren

Futur I

  • ich werde universalisieren
  • du wirst universalisieren
  • er/sie/es wird universalisieren
  • wir werden universalisieren
  • ihr werdet universalisieren
  • Sie werden universalisieren

Futur II

  • ich werde universalisoren haben
  • du wirst universalisoren haben
  • er/sie/es wird universalisoren haben
  • wir werden universalisoren haben
  • ihr werdet universalisoren haben
  • Sie werden universalisoren haben

Vervoeging van het werkwoord "universalisieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • universalisiere (du)
  • universalisieren wir
  • universalisiert ihr
  • universalisieren Sie
  • universalisier (du)
  • universalisieren wir
  • universalisiert ihr
  • universalisieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • universalisieren

Infinitiv - Perfekt

  • universalisoren haben

Partizip Präsens

  • universalisierend

Partizip Perfekt

  • universalisoren

Vervoeging van het werkwoord "universalisieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich universalisiere
  • du universalisierest
  • er/sie/es universalisiere
  • wir universalisieren
  • ihr universalisieret
  • Sie universalisieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe universalisoren
  • du habest universalisoren
  • er/sie/es habe universalisoren
  • wir haben universalisoren
  • ihr habet universalisoren
  • Sie haben universalisoren

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde universalisieren
  • du werdest universalisieren
  • er/sie/es werde universalisieren
  • wir werden universalisieren
  • ihr werdet universalisieren
  • Sie werden universalisieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde universalisoren haben
  • du werdest universalisoren haben
  • er/sie/es werde universalisoren haben
  • wir werden universalisoren haben
  • ihr werdet universalisoren haben
  • Sie werden universalisoren haben

Vervoeging van het werkwoord "universalisieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich universalisöre
  • du universalisörest
  • er/sie/es universalisöre
  • wir universalisören
  • ihr universalisöret
  • Sie universalisören
  • ich universalisöre
  • du universalisörst
  • er/sie/es universalisöre
  • wir universalisören
  • ihr universalisört
  • Sie universalisören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte universalisoren
  • du hättest universalisoren
  • er/sie/es hätte universalisoren
  • wir hätten universalisoren
  • ihr hättet universalisoren
  • Sie hätten universalisoren

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde universalisieren
  • du würdest universalisieren
  • er/sie/es würde universalisieren
  • wir würden universalisieren
  • ihr würdet universalisieren
  • Sie würden universalisieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde universalisoren haben
  • du würdest universalisoren haben
  • er/sie/es würde universalisoren haben
  • wir würden universalisoren haben
  • ihr würdet universalisoren haben
  • Sie würden universalisoren haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: grapschenhinbreitenstiftengehensympathisierenumschreitenumziehenuniformierenunkenunterbrechenverbüßenversäubernvorschwindeln