Vervoeging van het werkwoord trockenwischen in alle Duitse tijden
Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord trockenwischen in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.
Vervoeging van het werkwoord "trockenwischen" in de Indikativ tijd
De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.
Präsens
- ich wische trocken
- du wischst trocken
- er/sie/es wischt trocken
- wir wischen trocken
- ihr wischt trocken
- Sie wischen trocken
Perfekt
- ich habe trockengewischt
- du hast trockengewischt
- er/sie/es hat trockengewischt
- wir haben trockengewischt
- ihr habt trockengewischt
- Sie haben trockengewischt
Präteritum
- ich wischte trocken
- du wischtest trocken
- er/sie/es wischte trocken
- wir wischten trocken
- ihr wischtet trocken
- Sie wischten trocken
Plusquamperfekt
- ich hatte trockengewischt
- du hattest trockengewischt
- er/sie/es hatte trockengewischt
- wir hatten trockengewischt
- ihr hattet trockengewischt
- Sie hatten trockengewischt
Futur I
- ich werde trockenwischen
- du wirst trockenwischen
- er/sie/es wird trockenwischen
- wir werden trockenwischen
- ihr werdet trockenwischen
- Sie werden trockenwischen
Futur II
- ich werde trockengewischt haben
- du wirst trockengewischt haben
- er/sie/es wird trockengewischt haben
- wir werden trockengewischt haben
- ihr werdet trockengewischt haben
- Sie werden trockengewischt haben
Vervoeging van het werkwoord "trockenwischen" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv
De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.
De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.
Imperativ Präsens
- wische (du) trocken
- wischen wir trocken
- wischt ihr trocken
- wischen Sie trocken
Vervoeging van het werkwoord "trockenwischen" in de Konjunktiv I in het Duits
De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.
Konjunktiv I Präsens
- ich wische trocken
- du wischest trocken
- er/sie/es wische trocken
- wir wischen trocken
- ihr wischet trocken
- Sie wischen trocken
Konjunktiv I Perfekt
- ich habe trockengewischt
- du habest trockengewischt
- er/sie/es habe trockengewischt
- wir haben trockengewischt
- ihr habet trockengewischt
- Sie haben trockengewischt
Konjunktiv I Futur I
- ich werde trockenwischen
- du werdest trockenwischen
- er/sie/es werde trockenwischen
- wir werden trockenwischen
- ihr werdet trockenwischen
- Sie werden trockenwischen
Konjunktiv I Futur II
- ich werde trockengewischt haben
- du werdest trockengewischt haben
- er/sie/es werde trockengewischt haben
- wir werden trockengewischt haben
- ihr werdet trockengewischt haben
- Sie werden trockengewischt haben
Vervoeging van het werkwoord "trockenwischen" in de Konjunktiv II in het Duits.
De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.
Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.
Konjunktiv II Präteritum
- ich wischte trocken
- du wischtest trocken
- er/sie/es wischte trocken
- wir wischten trocken
- ihr wischtet trocken
- Sie wischten trocken
Konjunktiv II Plusquamperfekt
- ich hätte trockengewischt
- du hättest trockengewischt
- er/sie/es hätte trockengewischt
- wir hätten trockengewischt
- ihr hättet trockengewischt
- Sie hätten trockengewischt
Konjunktiv II Futur I
- ich würde trockenwischen
- du würdest trockenwischen
- er/sie/es würde trockenwischen
- wir würden trockenwischen
- ihr würdet trockenwischen
- Sie würden trockenwischen
Konjunktiv II Futur II
- ich würde trockengewischt haben
- du würdest trockengewischt haben
- er/sie/es würde trockengewischt haben
- wir würden trockengewischt haben
- ihr würdet trockengewischt haben
- Sie würden trockengewischt haben
Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits
Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken:
festklebenherüberwechselnschamponierenschluderntotsaufentrivialisierentrockentupfentrocknentrottelnüberriechenusurpierenverschmachtenzusammenlügen
