Vervoeging van het werkwoord triangulieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord triangulieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "triangulieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich trianguliere
  • du triangulierst
  • er/sie/es trianguliert
  • wir triangulieren
  • ihr trianguliert
  • Sie triangulieren

Perfekt

  • ich habe trianguliert
  • du hast trianguliert
  • er/sie/es hat trianguliert
  • wir haben trianguliert
  • ihr habt trianguliert
  • Sie haben trianguliert

Präteritum

  • ich triangulierte
  • du trianguliertest
  • er/sie/es triangulierte
  • wir triangulierten
  • ihr trianguliertet
  • Sie triangulierten

Plusquamperfekt

  • ich hatte trianguliert
  • du hattest trianguliert
  • er/sie/es hatte trianguliert
  • wir hatten trianguliert
  • ihr hattet trianguliert
  • Sie hatten trianguliert

Futur I

  • ich werde triangulieren
  • du wirst triangulieren
  • er/sie/es wird triangulieren
  • wir werden triangulieren
  • ihr werdet triangulieren
  • Sie werden triangulieren

Futur II

  • ich werde trianguliert haben
  • du wirst trianguliert haben
  • er/sie/es wird trianguliert haben
  • wir werden trianguliert haben
  • ihr werdet trianguliert haben
  • Sie werden trianguliert haben

Vervoeging van het werkwoord "triangulieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • trianguliere (du)
  • triangulieren wir
  • trianguliert ihr
  • triangulieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • triangulieren

Infinitiv - Perfekt

  • trianguliert haben

Partizip Präsens

  • triangulierend

Partizip Perfekt

  • trianguliert

Vervoeging van het werkwoord "triangulieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich trianguliere
  • du triangulierest
  • er/sie/es trianguliere
  • wir triangulieren
  • ihr triangulieret
  • Sie triangulieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe trianguliert
  • du habest trianguliert
  • er/sie/es habe trianguliert
  • wir haben trianguliert
  • ihr habet trianguliert
  • Sie haben trianguliert

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde triangulieren
  • du werdest triangulieren
  • er/sie/es werde triangulieren
  • wir werden triangulieren
  • ihr werdet triangulieren
  • Sie werden triangulieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde trianguliert haben
  • du werdest trianguliert haben
  • er/sie/es werde trianguliert haben
  • wir werden trianguliert haben
  • ihr werdet trianguliert haben
  • Sie werden trianguliert haben

Vervoeging van het werkwoord "triangulieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich triangulierte
  • du trianguliertest
  • er/sie/es triangulierte
  • wir triangulierten
  • ihr trianguliertet
  • Sie triangulierten

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte trianguliert
  • du hättest trianguliert
  • er/sie/es hätte trianguliert
  • wir hätten trianguliert
  • ihr hättet trianguliert
  • Sie hätten trianguliert

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde triangulieren
  • du würdest triangulieren
  • er/sie/es würde triangulieren
  • wir würden triangulieren
  • ihr würdet triangulieren
  • Sie würden triangulieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde trianguliert haben
  • du würdest trianguliert haben
  • er/sie/es würde trianguliert haben
  • wir würden trianguliert haben
  • ihr würdet trianguliert haben
  • Sie würden trianguliert haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: fertigschreibenherüberrettenschablonisierenschleusentordierentremolierentretentricksentrippelnüberorganisierenunterversorgenzusammenknüllen