Vervoeging van het werkwoord theologisieren in alle Duitse tijden
                              
 
                              Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord theologisieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.
                              
 
                              Vervoeging van het werkwoord "theologisieren" in de Indikativ tijd
                              
 
                              De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.
                               
                                                                           Präsens
                                                                                - ich theologisiere
- du theologisierst
- er/sie/es theologisiert
- wir theologisieren
- ihr theologisiert
- Sie theologisieren
                                                                            Perfekt
                                                                                - ich habe theologisoren
- du hast theologisoren
- er/sie/es hat theologisoren
- wir haben theologisoren
- ihr habt theologisoren
- Sie haben theologisoren
                                                                            Präteritum
                                                                                - ich theologisor
- du theologisorst
- er/sie/es theologisor
- wir theologisoren
- ihr theologisort
- Sie theologisoren
                                                                                                                                                Plusquamperfekt
                                                                                - ich hatte theologisoren
- du hattest theologisoren
- er/sie/es hatte theologisoren
- wir hatten theologisoren
- ihr hattet theologisoren
- Sie hatten theologisoren
                                                                            Futur I
                                                                                - ich werde theologisieren
- du wirst theologisieren
- er/sie/es wird theologisieren
- wir werden theologisieren
- ihr werdet theologisieren
- Sie werden theologisieren
                                                                            Futur II
                                                                                - ich werde theologisoren haben
- du wirst theologisoren haben
- er/sie/es wird theologisoren haben
- wir werden theologisoren haben
- ihr werdet theologisoren haben
- Sie werden theologisoren haben
                                                                     
                              Vervoeging van het werkwoord "theologisieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv
                              
                                 
                              De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.
                              
                              De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.
                              
                                                                                                            Imperativ Präsens
                                                                                - theologisiere (du)
- theologisieren wir
- theologisiert ihr
- theologisieren Sie
- theologisier (du)
- theologisieren wir
- theologisiert ihr
- theologisieren Sie
                                                                                                                                                                                  
                              Vervoeging van het werkwoord "theologisieren" in de Konjunktiv I in het Duits
                              
                                 
                              De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.
                              
                                                                                                            Konjunktiv I Präsens
                                                                                - ich theologisiere
- du theologisierest
- er/sie/es theologisiere
- wir theologisieren
- ihr theologisieret
- Sie theologisieren
                                                                            Konjunktiv I Perfekt
                                                                                - ich habe theologisoren
- du habest theologisoren
- er/sie/es habe theologisoren
- wir haben theologisoren
- ihr habet theologisoren
- Sie haben theologisoren
                                                                                                                                                Konjunktiv I Futur I
                                                                                - ich werde theologisieren
- du werdest theologisieren
- er/sie/es werde theologisieren
- wir werden theologisieren
- ihr werdet theologisieren
- Sie werden theologisieren
                                                                            Konjunktiv I Futur II
                                                                                - ich werde theologisoren haben
- du werdest theologisoren haben
- er/sie/es werde theologisoren haben
- wir werden theologisoren haben
- ihr werdet theologisoren haben
- Sie werden theologisoren haben
                                                                      
                              Vervoeging van het werkwoord "theologisieren" in de Konjunktiv II in het Duits.
                              
                                 
                              De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.
                              
                              Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.
                              
                                                                                                            Konjunktiv II Präteritum
                                                                                - ich theologisöre
- du theologisörest
- er/sie/es theologisöre
- wir theologisören
- ihr theologisöret
- Sie theologisören
- ich theologisöre
- du theologisörst
- er/sie/es theologisöre
- wir theologisören
- ihr theologisört
- Sie theologisören
                                                                            Konjunktiv II Plusquamperfekt
                                                                                - ich hätte theologisoren
- du hättest theologisoren
- er/sie/es hätte theologisoren
- wir hätten theologisoren
- ihr hättet theologisoren
- Sie hätten theologisoren
                                                                                                                                                Konjunktiv II Futur I
                                                                                - ich würde theologisieren
- du würdest theologisieren
- er/sie/es würde theologisieren
- wir würden theologisieren
- ihr würdet theologisieren
- Sie würden theologisieren
                                                                            Konjunktiv II Futur II
                                                                                - ich würde theologisoren haben
- du würdest theologisoren haben
- er/sie/es würde theologisoren haben
- wir würden theologisoren haben
- ihr würdet theologisoren haben
- Sie würden theologisoren haben
                                                                      
                              Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits
                              
                              
                                                                  
                              Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken:
                              extemporierenhereinsollenrumsitzenschallernsupponierentestenthematisierentheoretisierentiefkühlenüberbleibenumtosenverpanschenzurückschreiben