Vervoeging van het werkwoord sakralisieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord sakralisieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "sakralisieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich sakralisiere
  • du sakralisierst
  • er/sie/es sakralisiert
  • wir sakralisieren
  • ihr sakralisiert
  • Sie sakralisieren

Perfekt

  • ich habe sakralisoren
  • du hast sakralisoren
  • er/sie/es hat sakralisoren
  • wir haben sakralisoren
  • ihr habt sakralisoren
  • Sie haben sakralisoren

Präteritum

  • ich sakralisor
  • du sakralisorst
  • er/sie/es sakralisor
  • wir sakralisoren
  • ihr sakralisort
  • Sie sakralisoren

Plusquamperfekt

  • ich hatte sakralisoren
  • du hattest sakralisoren
  • er/sie/es hatte sakralisoren
  • wir hatten sakralisoren
  • ihr hattet sakralisoren
  • Sie hatten sakralisoren

Futur I

  • ich werde sakralisieren
  • du wirst sakralisieren
  • er/sie/es wird sakralisieren
  • wir werden sakralisieren
  • ihr werdet sakralisieren
  • Sie werden sakralisieren

Futur II

  • ich werde sakralisoren haben
  • du wirst sakralisoren haben
  • er/sie/es wird sakralisoren haben
  • wir werden sakralisoren haben
  • ihr werdet sakralisoren haben
  • Sie werden sakralisoren haben

Vervoeging van het werkwoord "sakralisieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • sakralisiere (du)
  • sakralisieren wir
  • sakralisiert ihr
  • sakralisieren Sie
  • sakralisier (du)
  • sakralisieren wir
  • sakralisiert ihr
  • sakralisieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • sakralisieren

Infinitiv - Perfekt

  • sakralisoren haben

Partizip Präsens

  • sakralisierend

Partizip Perfekt

  • sakralisoren

Vervoeging van het werkwoord "sakralisieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich sakralisiere
  • du sakralisierest
  • er/sie/es sakralisiere
  • wir sakralisieren
  • ihr sakralisieret
  • Sie sakralisieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe sakralisoren
  • du habest sakralisoren
  • er/sie/es habe sakralisoren
  • wir haben sakralisoren
  • ihr habet sakralisoren
  • Sie haben sakralisoren

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde sakralisieren
  • du werdest sakralisieren
  • er/sie/es werde sakralisieren
  • wir werden sakralisieren
  • ihr werdet sakralisieren
  • Sie werden sakralisieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde sakralisoren haben
  • du werdest sakralisoren haben
  • er/sie/es werde sakralisoren haben
  • wir werden sakralisoren haben
  • ihr werdet sakralisoren haben
  • Sie werden sakralisoren haben

Vervoeging van het werkwoord "sakralisieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich sakralisöre
  • du sakralisörest
  • er/sie/es sakralisöre
  • wir sakralisören
  • ihr sakralisöret
  • Sie sakralisören
  • ich sakralisöre
  • du sakralisörst
  • er/sie/es sakralisöre
  • wir sakralisören
  • ihr sakralisört
  • Sie sakralisören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte sakralisoren
  • du hättest sakralisoren
  • er/sie/es hätte sakralisoren
  • wir hätten sakralisoren
  • ihr hättet sakralisoren
  • Sie hätten sakralisoren

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde sakralisieren
  • du würdest sakralisieren
  • er/sie/es würde sakralisieren
  • wir würden sakralisieren
  • ihr würdet sakralisieren
  • Sie würden sakralisieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde sakralisoren haben
  • du würdest sakralisoren haben
  • er/sie/es würde sakralisoren haben
  • wir würden sakralisoren haben
  • ihr würdet sakralisoren haben
  • Sie würden sakralisoren haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: einschiffenfrittenpatzenplauzenrumreitensahnensäkularisierensammelnschlussfolgernstrakenumfüllenwegstecken