Vervoeging van het werkwoord revanchieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord revanchieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "revanchieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich revanchiere
  • du revanchierst
  • er/sie/es revanchiert
  • wir revanchieren
  • ihr revanchiert
  • Sie revanchieren

Perfekt

  • ich habe revanchiert
  • du hast revanchiert
  • er/sie/es hat revanchiert
  • wir haben revanchiert
  • ihr habt revanchiert
  • Sie haben revanchiert

Präteritum

  • ich revanchierte
  • du revanchiertest
  • er/sie/es revanchierte
  • wir revanchierten
  • ihr revanchiertet
  • Sie revanchierten

Plusquamperfekt

  • ich hatte revanchiert
  • du hattest revanchiert
  • er/sie/es hatte revanchiert
  • wir hatten revanchiert
  • ihr hattet revanchiert
  • Sie hatten revanchiert

Futur I

  • ich werde revanchieren
  • du wirst revanchieren
  • er/sie/es wird revanchieren
  • wir werden revanchieren
  • ihr werdet revanchieren
  • Sie werden revanchieren

Futur II

  • ich werde revanchiert haben
  • du wirst revanchiert haben
  • er/sie/es wird revanchiert haben
  • wir werden revanchiert haben
  • ihr werdet revanchiert haben
  • Sie werden revanchiert haben

Vervoeging van het werkwoord "revanchieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • revanchiere (du)
  • revanchieren wir
  • revanchiert ihr
  • revanchieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • revanchieren

Infinitiv - Perfekt

  • revanchiert haben

Partizip Präsens

  • revanchierend

Partizip Perfekt

  • revanchiert

Vervoeging van het werkwoord "revanchieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich revanchiere
  • du revanchierest
  • er/sie/es revanchiere
  • wir revanchieren
  • ihr revanchieret
  • Sie revanchieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe revanchiert
  • du habest revanchiert
  • er/sie/es habe revanchiert
  • wir haben revanchiert
  • ihr habet revanchiert
  • Sie haben revanchiert

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde revanchieren
  • du werdest revanchieren
  • er/sie/es werde revanchieren
  • wir werden revanchieren
  • ihr werdet revanchieren
  • Sie werden revanchieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde revanchiert haben
  • du werdest revanchiert haben
  • er/sie/es werde revanchiert haben
  • wir werden revanchiert haben
  • ihr werdet revanchiert haben
  • Sie werden revanchiert haben

Vervoeging van het werkwoord "revanchieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich revanchierte
  • du revanchiertest
  • er/sie/es revanchierte
  • wir revanchierten
  • ihr revanchiertet
  • Sie revanchierten

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte revanchiert
  • du hättest revanchiert
  • er/sie/es hätte revanchiert
  • wir hätten revanchiert
  • ihr hättet revanchiert
  • Sie hätten revanchiert

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde revanchieren
  • du würdest revanchieren
  • er/sie/es würde revanchieren
  • wir würden revanchieren
  • ihr würdet revanchieren
  • Sie würden revanchieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde revanchiert haben
  • du würdest revanchiert haben
  • er/sie/es würde revanchiert haben
  • wir würden revanchiert haben
  • ihr würdet revanchiert haben
  • Sie würden revanchiert haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: einfriedenflankennegligierenoffenbarenreitenreturnierenrevalvierenreversierenrezeptierenrunterschraubensilierenüberhängenvorwärtsentwickelnzusammenstreichen