Vervoeging van het werkwoord rechnen in alle Duitse tijden
                              
 
                              Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord rechnen in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.
                              
 
                              Vervoeging van het werkwoord "rechnen" in de Indikativ tijd
                              
 
                              De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.
                               
                                                                           Präsens
                                                                                - ich rechne
- du rechnest
- er/sie/es rechnet
- wir rechnen
- ihr rechnet
- Sie rechnen
                                                                            Perfekt
                                                                                - ich habe gerechnet
- du hast gerechnet
- er/sie/es hat gerechnet
- wir haben gerechnet
- ihr habt gerechnet
- Sie haben gerechnet
                                                                            Präteritum
                                                                                - ich rechnete
- du rechnetest
- er/sie/es rechnete
- wir rechneten
- ihr rechnetet
- Sie rechneten
                                                                                                                                                Plusquamperfekt
                                                                                - ich hatte gerechnet
- du hattest gerechnet
- er/sie/es hatte gerechnet
- wir hatten gerechnet
- ihr hattet gerechnet
- Sie hatten gerechnet
                                                                            Futur I
                                                                                - ich werde rechnen
- du wirst rechnen
- er/sie/es wird rechnen
- wir werden rechnen
- ihr werdet rechnen
- Sie werden rechnen
                                                                            Futur II
                                                                                - ich werde gerechnet haben
- du wirst gerechnet haben
- er/sie/es wird gerechnet haben
- wir werden gerechnet haben
- ihr werdet gerechnet haben
- Sie werden gerechnet haben
                                                                     
                              Vervoeging van het werkwoord "rechnen" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv
                              
                                 
                              De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.
                              
                              De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.
                              
                                                                                                            Imperativ Präsens
                                                                                - rechne (du)
- rechnen wir
- rechnet ihr
- rechnen Sie
                                                                                                                                                                                  
                              Vervoeging van het werkwoord "rechnen" in de Konjunktiv I in het Duits
                              
                                 
                              De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.
                              
                                                                                                            Konjunktiv I Präsens
                                                                                - ich rechne
- du rechnest
- er/sie/es rechne
- wir rechnen
- ihr rechnet
- Sie rechnen
                                                                            Konjunktiv I Perfekt
                                                                                - ich habe gerechnet
- du habest gerechnet
- er/sie/es habe gerechnet
- wir haben gerechnet
- ihr habet gerechnet
- Sie haben gerechnet
                                                                                                                                                Konjunktiv I Futur I
                                                                                - ich werde rechnen
- du werdest rechnen
- er/sie/es werde rechnen
- wir werden rechnen
- ihr werdet rechnen
- Sie werden rechnen
                                                                            Konjunktiv I Futur II
                                                                                - ich werde gerechnet haben
- du werdest gerechnet haben
- er/sie/es werde gerechnet haben
- wir werden gerechnet haben
- ihr werdet gerechnet haben
- Sie werden gerechnet haben
                                                                      
                              Vervoeging van het werkwoord "rechnen" in de Konjunktiv II in het Duits.
                              
                                 
                              De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.
                              
                              Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.
                              
                                                                                                            Konjunktiv II Präteritum
                                                                                - ich rechnete
- du rechnetest
- er/sie/es rechnete
- wir rechneten
- ihr rechnetet
- Sie rechneten
                                                                            Konjunktiv II Plusquamperfekt
                                                                                - ich hätte gerechnet
- du hättest gerechnet
- er/sie/es hätte gerechnet
- wir hätten gerechnet
- ihr hättet gerechnet
- Sie hätten gerechnet
                                                                                                                                                Konjunktiv II Futur I
                                                                                - ich würde rechnen
- du würdest rechnen
- er/sie/es würde rechnen
- wir würden rechnen
- ihr würdet rechnen
- Sie würden rechnen
                                                                            Konjunktiv II Futur II
                                                                                - ich würde gerechnet haben
- du würdest gerechnet haben
- er/sie/es würde gerechnet haben
- wir würden gerechnet haben
- ihr würdet gerechnet haben
- Sie würden gerechnet haben
                                                                      
                              Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits
                              
                              
                                                                  
                              Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken:
                              durchschwebenfahrennachfinanzierennachuntersuchenraufgehenreamateurisierenrecherchierenrechtenrediskontierenrevitalisierenschockfrostentraktandierenvorbeistürmenzurückschließen