Vervoeging van het werkwoord rauchen in alle Duitse tijden
Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord rauchen in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.
Vervoeging van het werkwoord "rauchen" in de Indikativ tijd
De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.
Präsens
- ich rauche
- du rauchst
- er/sie/es raucht
- wir rauchen
- ihr raucht
- Sie rauchen
Perfekt
- ich habe geraucht
- du hast geraucht
- er/sie/es hat geraucht
- wir haben geraucht
- ihr habt geraucht
- Sie haben geraucht
Präteritum
- ich rauchte
- du rauchtest
- er/sie/es rauchte
- wir rauchten
- ihr rauchtet
- Sie rauchten
Plusquamperfekt
- ich hatte geraucht
- du hattest geraucht
- er/sie/es hatte geraucht
- wir hatten geraucht
- ihr hattet geraucht
- Sie hatten geraucht
Futur I
- ich werde rauchen
- du wirst rauchen
- er/sie/es wird rauchen
- wir werden rauchen
- ihr werdet rauchen
- Sie werden rauchen
Futur II
- ich werde geraucht haben
- du wirst geraucht haben
- er/sie/es wird geraucht haben
- wir werden geraucht haben
- ihr werdet geraucht haben
- Sie werden geraucht haben
Vervoeging van het werkwoord "rauchen" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv
De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.
De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.
Imperativ Präsens
- rauche (du)
- rauchen wir
- raucht ihr
- rauchen Sie
Vervoeging van het werkwoord "rauchen" in de Konjunktiv I in het Duits
De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.
Konjunktiv I Präsens
- ich rauche
- du rauchest
- er/sie/es rauche
- wir rauchen
- ihr rauchet
- Sie rauchen
Konjunktiv I Perfekt
- ich habe geraucht
- du habest geraucht
- er/sie/es habe geraucht
- wir haben geraucht
- ihr habet geraucht
- Sie haben geraucht
Konjunktiv I Futur I
- ich werde rauchen
- du werdest rauchen
- er/sie/es werde rauchen
- wir werden rauchen
- ihr werdet rauchen
- Sie werden rauchen
Konjunktiv I Futur II
- ich werde geraucht haben
- du werdest geraucht haben
- er/sie/es werde geraucht haben
- wir werden geraucht haben
- ihr werdet geraucht haben
- Sie werden geraucht haben
Vervoeging van het werkwoord "rauchen" in de Konjunktiv II in het Duits.
De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.
Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.
Konjunktiv II Präteritum
- ich rauchte
- du rauchtest
- er/sie/es rauchte
- wir rauchten
- ihr rauchtet
- Sie rauchten
Konjunktiv II Plusquamperfekt
- ich hätte geraucht
- du hättest geraucht
- er/sie/es hätte geraucht
- wir hätten geraucht
- ihr hättet geraucht
- Sie hätten geraucht
Konjunktiv II Futur I
- ich würde rauchen
- du würdest rauchen
- er/sie/es würde rauchen
- wir würden rauchen
- ihr würdet rauchen
- Sie würden rauchen
Konjunktiv II Futur II
- ich würde geraucht haben
- du würdest geraucht haben
- er/sie/es würde geraucht haben
- wir würden geraucht haben
- ihr würdet geraucht haben
- Sie würden geraucht haben
Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits
Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken:
durchmischenerwürgenmotorisierennachlesenquirilierenrätselnraubkopierenräuchernraunenreisenschlürfentelexenvorausdenkenzurückdenken