Vervoeging van het werkwoord provinzialisieren in alle Duitse tijden
Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord provinzialisieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.
Vervoeging van het werkwoord "provinzialisieren" in de Indikativ tijd
De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.
Präsens
- ich provinzialisiere
- du provinzialisierst
- er/sie/es provinzialisiert
- wir provinzialisieren
- ihr provinzialisiert
- Sie provinzialisieren
Perfekt
- ich habe provinzialisoren
- du hast provinzialisoren
- er/sie/es hat provinzialisoren
- wir haben provinzialisoren
- ihr habt provinzialisoren
- Sie haben provinzialisoren
Präteritum
- ich provinzialisor
- du provinzialisorst
- er/sie/es provinzialisor
- wir provinzialisoren
- ihr provinzialisort
- Sie provinzialisoren
Plusquamperfekt
- ich hatte provinzialisoren
- du hattest provinzialisoren
- er/sie/es hatte provinzialisoren
- wir hatten provinzialisoren
- ihr hattet provinzialisoren
- Sie hatten provinzialisoren
Futur I
- ich werde provinzialisieren
- du wirst provinzialisieren
- er/sie/es wird provinzialisieren
- wir werden provinzialisieren
- ihr werdet provinzialisieren
- Sie werden provinzialisieren
Futur II
- ich werde provinzialisoren haben
- du wirst provinzialisoren haben
- er/sie/es wird provinzialisoren haben
- wir werden provinzialisoren haben
- ihr werdet provinzialisoren haben
- Sie werden provinzialisoren haben
Vervoeging van het werkwoord "provinzialisieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv
De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.
De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.
Imperativ Präsens
- provinzialisiere (du)
- provinzialisieren wir
- provinzialisiert ihr
- provinzialisieren Sie
- provinzialisier (du)
- provinzialisieren wir
- provinzialisiert ihr
- provinzialisieren Sie
Vervoeging van het werkwoord "provinzialisieren" in de Konjunktiv I in het Duits
De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.
Konjunktiv I Präsens
- ich provinzialisiere
- du provinzialisierest
- er/sie/es provinzialisiere
- wir provinzialisieren
- ihr provinzialisieret
- Sie provinzialisieren
Konjunktiv I Perfekt
- ich habe provinzialisoren
- du habest provinzialisoren
- er/sie/es habe provinzialisoren
- wir haben provinzialisoren
- ihr habet provinzialisoren
- Sie haben provinzialisoren
Konjunktiv I Futur I
- ich werde provinzialisieren
- du werdest provinzialisieren
- er/sie/es werde provinzialisieren
- wir werden provinzialisieren
- ihr werdet provinzialisieren
- Sie werden provinzialisieren
Konjunktiv I Futur II
- ich werde provinzialisoren haben
- du werdest provinzialisoren haben
- er/sie/es werde provinzialisoren haben
- wir werden provinzialisoren haben
- ihr werdet provinzialisoren haben
- Sie werden provinzialisoren haben
Vervoeging van het werkwoord "provinzialisieren" in de Konjunktiv II in het Duits.
De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.
Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.
Konjunktiv II Präteritum
- ich provinzialisöre
- du provinzialisörest
- er/sie/es provinzialisöre
- wir provinzialisören
- ihr provinzialisöret
- Sie provinzialisören
- ich provinzialisöre
- du provinzialisörst
- er/sie/es provinzialisöre
- wir provinzialisören
- ihr provinzialisört
- Sie provinzialisören
Konjunktiv II Plusquamperfekt
- ich hätte provinzialisoren
- du hättest provinzialisoren
- er/sie/es hätte provinzialisoren
- wir hätten provinzialisoren
- ihr hättet provinzialisoren
- Sie hätten provinzialisoren
Konjunktiv II Futur I
- ich würde provinzialisieren
- du würdest provinzialisieren
- er/sie/es würde provinzialisieren
- wir würden provinzialisieren
- ihr würdet provinzialisieren
- Sie würden provinzialisieren
Konjunktiv II Futur II
- ich würde provinzialisoren haben
- du würdest provinzialisoren haben
- er/sie/es würde provinzialisoren haben
- wir würden provinzialisoren haben
- ihr würdet provinzialisoren haben
- Sie würden provinzialisoren haben
Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits
Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken:
duldenerkaltenmitentscheidenprädominierenprostenproviantierenprovozierenpsychiatrierenrausschlagensaugenstolpernverweigernzudrehen
