Vervoeging van het werkwoord phosphatieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord phosphatieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "phosphatieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich phosphatiere
  • du phosphatierst
  • er/sie/es phosphatiert
  • wir phosphatieren
  • ihr phosphatiert
  • Sie phosphatieren

Perfekt

  • ich habe phosphatoren
  • du hast phosphatoren
  • er/sie/es hat phosphatoren
  • wir haben phosphatoren
  • ihr habt phosphatoren
  • Sie haben phosphatoren

Präteritum

  • ich phosphator
  • du phosphatorst
  • er/sie/es phosphator
  • wir phosphatoren
  • ihr phosphatort
  • Sie phosphatoren

Plusquamperfekt

  • ich hatte phosphatoren
  • du hattest phosphatoren
  • er/sie/es hatte phosphatoren
  • wir hatten phosphatoren
  • ihr hattet phosphatoren
  • Sie hatten phosphatoren

Futur I

  • ich werde phosphatieren
  • du wirst phosphatieren
  • er/sie/es wird phosphatieren
  • wir werden phosphatieren
  • ihr werdet phosphatieren
  • Sie werden phosphatieren

Futur II

  • ich werde phosphatoren haben
  • du wirst phosphatoren haben
  • er/sie/es wird phosphatoren haben
  • wir werden phosphatoren haben
  • ihr werdet phosphatoren haben
  • Sie werden phosphatoren haben

Vervoeging van het werkwoord "phosphatieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • phosphatiere (du)
  • phosphatieren wir
  • phosphatiert ihr
  • phosphatieren Sie
  • phosphatier (du)
  • phosphatieren wir
  • phosphatiert ihr
  • phosphatieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • phosphatieren

Infinitiv - Perfekt

  • phosphatoren haben

Partizip Präsens

  • phosphatierend

Partizip Perfekt

  • phosphatoren

Vervoeging van het werkwoord "phosphatieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich phosphatiere
  • du phosphatierest
  • er/sie/es phosphatiere
  • wir phosphatieren
  • ihr phosphatieret
  • Sie phosphatieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe phosphatoren
  • du habest phosphatoren
  • er/sie/es habe phosphatoren
  • wir haben phosphatoren
  • ihr habet phosphatoren
  • Sie haben phosphatoren

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde phosphatieren
  • du werdest phosphatieren
  • er/sie/es werde phosphatieren
  • wir werden phosphatieren
  • ihr werdet phosphatieren
  • Sie werden phosphatieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde phosphatoren haben
  • du werdest phosphatoren haben
  • er/sie/es werde phosphatoren haben
  • wir werden phosphatoren haben
  • ihr werdet phosphatoren haben
  • Sie werden phosphatoren haben

Vervoeging van het werkwoord "phosphatieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich phosphatöre
  • du phosphatörest
  • er/sie/es phosphatöre
  • wir phosphatören
  • ihr phosphatöret
  • Sie phosphatören
  • ich phosphatöre
  • du phosphatörst
  • er/sie/es phosphatöre
  • wir phosphatören
  • ihr phosphatört
  • Sie phosphatören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte phosphatoren
  • du hättest phosphatoren
  • er/sie/es hätte phosphatoren
  • wir hätten phosphatoren
  • ihr hättet phosphatoren
  • Sie hätten phosphatoren

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde phosphatieren
  • du würdest phosphatieren
  • er/sie/es würde phosphatieren
  • wir würden phosphatieren
  • ihr würdet phosphatieren
  • Sie würden phosphatieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde phosphatoren haben
  • du würdest phosphatoren haben
  • er/sie/es würde phosphatoren haben
  • wir würden phosphatoren haben
  • ihr würdet phosphatoren haben
  • Sie würden phosphatoren haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: desorganisierenentpuppenlosstürmenmenstruierenparodierenpflückenphilosophierenphosphoreszierenpiekenprotokollierenrotsehensituierenverschreienxerografieren