Vervoeging van het werkwoord parasitieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord parasitieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "parasitieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich parasitiere
  • du parasitierst
  • er/sie/es parasitiert
  • wir parasitieren
  • ihr parasitiert
  • Sie parasitieren

Perfekt

  • ich habe parasitoren
  • du hast parasitoren
  • er/sie/es hat parasitoren
  • wir haben parasitoren
  • ihr habt parasitoren
  • Sie haben parasitoren

Präteritum

  • ich parasitor
  • du parasitorst
  • er/sie/es parasitor
  • wir parasitoren
  • ihr parasitort
  • Sie parasitoren

Plusquamperfekt

  • ich hatte parasitoren
  • du hattest parasitoren
  • er/sie/es hatte parasitoren
  • wir hatten parasitoren
  • ihr hattet parasitoren
  • Sie hatten parasitoren

Futur I

  • ich werde parasitieren
  • du wirst parasitieren
  • er/sie/es wird parasitieren
  • wir werden parasitieren
  • ihr werdet parasitieren
  • Sie werden parasitieren

Futur II

  • ich werde parasitoren haben
  • du wirst parasitoren haben
  • er/sie/es wird parasitoren haben
  • wir werden parasitoren haben
  • ihr werdet parasitoren haben
  • Sie werden parasitoren haben

Vervoeging van het werkwoord "parasitieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • parasitiere (du)
  • parasitieren wir
  • parasitiert ihr
  • parasitieren Sie
  • parasitier (du)
  • parasitieren wir
  • parasitiert ihr
  • parasitieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • parasitieren

Infinitiv - Perfekt

  • parasitoren haben

Partizip Präsens

  • parasitierend

Partizip Perfekt

  • parasitoren

Vervoeging van het werkwoord "parasitieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich parasitiere
  • du parasitierest
  • er/sie/es parasitiere
  • wir parasitieren
  • ihr parasitieret
  • Sie parasitieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe parasitoren
  • du habest parasitoren
  • er/sie/es habe parasitoren
  • wir haben parasitoren
  • ihr habet parasitoren
  • Sie haben parasitoren

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde parasitieren
  • du werdest parasitieren
  • er/sie/es werde parasitieren
  • wir werden parasitieren
  • ihr werdet parasitieren
  • Sie werden parasitieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde parasitoren haben
  • du werdest parasitoren haben
  • er/sie/es werde parasitoren haben
  • wir werden parasitoren haben
  • ihr werdet parasitoren haben
  • Sie werden parasitoren haben

Vervoeging van het werkwoord "parasitieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich parasitöre
  • du parasitörest
  • er/sie/es parasitöre
  • wir parasitören
  • ihr parasitöret
  • Sie parasitören
  • ich parasitöre
  • du parasitörst
  • er/sie/es parasitöre
  • wir parasitören
  • ihr parasitört
  • Sie parasitören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte parasitoren
  • du hättest parasitoren
  • er/sie/es hätte parasitoren
  • wir hätten parasitoren
  • ihr hättet parasitoren
  • Sie hätten parasitoren

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde parasitieren
  • du würdest parasitieren
  • er/sie/es würde parasitieren
  • wir würden parasitieren
  • ihr würdet parasitieren
  • Sie würden parasitieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde parasitoren haben
  • du würdest parasitoren haben
  • er/sie/es würde parasitoren haben
  • wir würden parasitoren haben
  • ihr würdet parasitoren haben
  • Sie würden parasitoren haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: defilierenenthebenlobenmähenobwaltenparallelisierenparaphrasierenpardonierenparzellierenpositionierenresistierenschwoienverrücktspielenwiederkennen