Vervoeging van het werkwoord nachtwandeln in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord nachtwandeln in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "nachtwandeln" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich nachtwandle
  • du nachtwandelst
  • er/sie/es nachtwandelt
  • wir nachtwandeln
  • ihr nachtwandelt
  • Sie nachtwandeln
  • ich nachtwandele
  • du nachtwandelst
  • er/sie/es nachtwandelt
  • wir nachtwandeln
  • ihr nachtwandelt
  • Sie nachtwandeln

Perfekt

  • ich habe genachtwandelt
  • du hast genachtwandelt
  • er/sie/es hat genachtwandelt
  • wir haben genachtwandelt
  • ihr habt genachtwandelt
  • Sie haben genachtwandelt

Präteritum

  • ich nachtwandelte
  • du nachtwandeltest
  • er/sie/es nachtwandelte
  • wir nachtwandelten
  • ihr nachtwandeltet
  • Sie nachtwandelten

Plusquamperfekt

  • ich hatte genachtwandelt
  • du hattest genachtwandelt
  • er/sie/es hatte genachtwandelt
  • wir hatten genachtwandelt
  • ihr hattet genachtwandelt
  • Sie hatten genachtwandelt

Futur I

  • ich werde nachtwandeln
  • du wirst nachtwandeln
  • er/sie/es wird nachtwandeln
  • wir werden nachtwandeln
  • ihr werdet nachtwandeln
  • Sie werden nachtwandeln

Futur II

  • ich werde genachtwandelt haben
  • du wirst genachtwandelt haben
  • er/sie/es wird genachtwandelt haben
  • wir werden genachtwandelt haben
  • ihr werdet genachtwandelt haben
  • Sie werden genachtwandelt haben

Vervoeging van het werkwoord "nachtwandeln" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • nachtwandle (du)
  • nachtwandeln wir
  • nachtwandelt ihr
  • nachtwandeln Sie

Infinitiv - Präsens

  • nachtwandeln

Infinitiv - Perfekt

  • genachtwandelt haben

Partizip Präsens

  • nachtwandelnd

Partizip Perfekt

  • genachtwandelt

Vervoeging van het werkwoord "nachtwandeln" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich nachtwandle
  • du nachtwandlest
  • er/sie/es nachtwandle
  • wir nachtwandlen
  • ihr nachtwandlet
  • Sie nachtwandlen

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe genachtwandelt
  • du habest genachtwandelt
  • er/sie/es habe genachtwandelt
  • wir haben genachtwandelt
  • ihr habet genachtwandelt
  • Sie haben genachtwandelt

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde nachtwandeln
  • du werdest nachtwandeln
  • er/sie/es werde nachtwandeln
  • wir werden nachtwandeln
  • ihr werdet nachtwandeln
  • Sie werden nachtwandeln

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde genachtwandelt haben
  • du werdest genachtwandelt haben
  • er/sie/es werde genachtwandelt haben
  • wir werden genachtwandelt haben
  • ihr werdet genachtwandelt haben
  • Sie werden genachtwandelt haben

Vervoeging van het werkwoord "nachtwandeln" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich nachtwandelte
  • du nachtwandeltest
  • er/sie/es nachtwandelte
  • wir nachtwandelten
  • ihr nachtwandeltet
  • Sie nachtwandelten

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte genachtwandelt
  • du hättest genachtwandelt
  • er/sie/es hätte genachtwandelt
  • wir hätten genachtwandelt
  • ihr hättet genachtwandelt
  • Sie hätten genachtwandelt

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde nachtwandeln
  • du würdest nachtwandeln
  • er/sie/es würde nachtwandeln
  • wir würden nachtwandeln
  • ihr würdet nachtwandeln
  • Sie würden nachtwandeln

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde genachtwandelt haben
  • du würdest genachtwandelt haben
  • er/sie/es würde genachtwandelt haben
  • wir würden genachtwandelt haben
  • ihr würdet genachtwandelt haben
  • Sie würden genachtwandelt haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: chauffiereneinstielenkonzertierenkürettierennachmalennachtmahlennachtunnachuntersuchennachweinenoffenlassenrasenschimmelnverkadmenweissbluten