Vervoeging van het werkwoord mathematisieren in alle Duitse tijden
Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord mathematisieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.
Vervoeging van het werkwoord "mathematisieren" in de Indikativ tijd
De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.
Präsens
- ich mathematisiere
- du mathematisierst
- er/sie/es mathematisiert
- wir mathematisieren
- ihr mathematisiert
- Sie mathematisieren
Perfekt
- ich habe mathematisoren
- du hast mathematisoren
- er/sie/es hat mathematisoren
- wir haben mathematisoren
- ihr habt mathematisoren
- Sie haben mathematisoren
Präteritum
- ich mathematisor
- du mathematisorst
- er/sie/es mathematisor
- wir mathematisoren
- ihr mathematisort
- Sie mathematisoren
Plusquamperfekt
- ich hatte mathematisoren
- du hattest mathematisoren
- er/sie/es hatte mathematisoren
- wir hatten mathematisoren
- ihr hattet mathematisoren
- Sie hatten mathematisoren
Futur I
- ich werde mathematisieren
- du wirst mathematisieren
- er/sie/es wird mathematisieren
- wir werden mathematisieren
- ihr werdet mathematisieren
- Sie werden mathematisieren
Futur II
- ich werde mathematisoren haben
- du wirst mathematisoren haben
- er/sie/es wird mathematisoren haben
- wir werden mathematisoren haben
- ihr werdet mathematisoren haben
- Sie werden mathematisoren haben
Vervoeging van het werkwoord "mathematisieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv
De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.
De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.
Imperativ Präsens
- mathematisiere (du)
- mathematisieren wir
- mathematisiert ihr
- mathematisieren Sie
- mathematisier (du)
- mathematisieren wir
- mathematisiert ihr
- mathematisieren Sie
Vervoeging van het werkwoord "mathematisieren" in de Konjunktiv I in het Duits
De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.
Konjunktiv I Präsens
- ich mathematisiere
- du mathematisierest
- er/sie/es mathematisiere
- wir mathematisieren
- ihr mathematisieret
- Sie mathematisieren
Konjunktiv I Perfekt
- ich habe mathematisoren
- du habest mathematisoren
- er/sie/es habe mathematisoren
- wir haben mathematisoren
- ihr habet mathematisoren
- Sie haben mathematisoren
Konjunktiv I Futur I
- ich werde mathematisieren
- du werdest mathematisieren
- er/sie/es werde mathematisieren
- wir werden mathematisieren
- ihr werdet mathematisieren
- Sie werden mathematisieren
Konjunktiv I Futur II
- ich werde mathematisoren haben
- du werdest mathematisoren haben
- er/sie/es werde mathematisoren haben
- wir werden mathematisoren haben
- ihr werdet mathematisoren haben
- Sie werden mathematisoren haben
Vervoeging van het werkwoord "mathematisieren" in de Konjunktiv II in het Duits.
De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.
Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.
Konjunktiv II Präteritum
- ich mathematisöre
- du mathematisörest
- er/sie/es mathematisöre
- wir mathematisören
- ihr mathematisöret
- Sie mathematisören
- ich mathematisöre
- du mathematisörst
- er/sie/es mathematisöre
- wir mathematisören
- ihr mathematisört
- Sie mathematisören
Konjunktiv II Plusquamperfekt
- ich hätte mathematisoren
- du hättest mathematisoren
- er/sie/es hätte mathematisoren
- wir hätten mathematisoren
- ihr hättet mathematisoren
- Sie hätten mathematisoren
Konjunktiv II Futur I
- ich würde mathematisieren
- du würdest mathematisieren
- er/sie/es würde mathematisieren
- wir würden mathematisieren
- ihr würdet mathematisieren
- Sie würden mathematisieren
Konjunktiv II Futur II
- ich würde mathematisoren haben
- du würdest mathematisoren haben
- er/sie/es würde mathematisoren haben
- wir würden mathematisoren haben
- ihr würdet mathematisoren haben
- Sie würden mathematisoren haben
Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits
Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken:
benetzendurchstechenineinanderfliessenkachelnluchsenmässigenmaternmatschenmäuselnmitstreitenoptimierenreinmachenumspeichernvorbeischweben