Vervoeging van het werkwoord konkludieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord konkludieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "konkludieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich konkludiere
  • du konkludierst
  • er/sie/es konkludiert
  • wir konkludieren
  • ihr konkludiert
  • Sie konkludieren

Perfekt

  • ich habe konkludoren
  • du hast konkludoren
  • er/sie/es hat konkludoren
  • wir haben konkludoren
  • ihr habt konkludoren
  • Sie haben konkludoren

Präteritum

  • ich konkludor
  • du konkludorst
  • er/sie/es konkludor
  • wir konkludoren
  • ihr konkludort
  • Sie konkludoren

Plusquamperfekt

  • ich hatte konkludoren
  • du hattest konkludoren
  • er/sie/es hatte konkludoren
  • wir hatten konkludoren
  • ihr hattet konkludoren
  • Sie hatten konkludoren

Futur I

  • ich werde konkludieren
  • du wirst konkludieren
  • er/sie/es wird konkludieren
  • wir werden konkludieren
  • ihr werdet konkludieren
  • Sie werden konkludieren

Futur II

  • ich werde konkludoren haben
  • du wirst konkludoren haben
  • er/sie/es wird konkludoren haben
  • wir werden konkludoren haben
  • ihr werdet konkludoren haben
  • Sie werden konkludoren haben

Vervoeging van het werkwoord "konkludieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • konkludiere (du)
  • konkludieren wir
  • konkludiert ihr
  • konkludieren Sie
  • konkludier (du)
  • konkludieren wir
  • konkludiert ihr
  • konkludieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • konkludieren

Infinitiv - Perfekt

  • konkludoren haben

Partizip Präsens

  • konkludierend

Partizip Perfekt

  • konkludoren

Vervoeging van het werkwoord "konkludieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich konkludiere
  • du konkludierest
  • er/sie/es konkludiere
  • wir konkludieren
  • ihr konkludieret
  • Sie konkludieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe konkludoren
  • du habest konkludoren
  • er/sie/es habe konkludoren
  • wir haben konkludoren
  • ihr habet konkludoren
  • Sie haben konkludoren

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde konkludieren
  • du werdest konkludieren
  • er/sie/es werde konkludieren
  • wir werden konkludieren
  • ihr werdet konkludieren
  • Sie werden konkludieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde konkludoren haben
  • du werdest konkludoren haben
  • er/sie/es werde konkludoren haben
  • wir werden konkludoren haben
  • ihr werdet konkludoren haben
  • Sie werden konkludoren haben

Vervoeging van het werkwoord "konkludieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich konkludöre
  • du konkludörest
  • er/sie/es konkludöre
  • wir konkludören
  • ihr konkludöret
  • Sie konkludören
  • ich konkludöre
  • du konkludörst
  • er/sie/es konkludöre
  • wir konkludören
  • ihr konkludört
  • Sie konkludören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte konkludoren
  • du hättest konkludoren
  • er/sie/es hätte konkludoren
  • wir hätten konkludoren
  • ihr hättet konkludoren
  • Sie hätten konkludoren

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde konkludieren
  • du würdest konkludieren
  • er/sie/es würde konkludieren
  • wir würden konkludieren
  • ihr würdet konkludieren
  • Sie würden konkludieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde konkludoren haben
  • du würdest konkludoren haben
  • er/sie/es würde konkludoren haben
  • wir würden konkludoren haben
  • ihr würdet konkludoren haben
  • Sie würden konkludoren haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: ausschwenkendeodorisierenhinsitzenhinüberschleudernknienkonfiszierenkonjugierenkonkretisierenkonsignierenlagernmitträumenpilotierenübenverscheuchen