Vervoeging van het werkwoord konfligieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord konfligieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "konfligieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich konfligiere
  • du konfligierst
  • er/sie/es konfligiert
  • wir konfligieren
  • ihr konfligiert
  • Sie konfligieren

Perfekt

  • ich habe konfligoren
  • du hast konfligoren
  • er/sie/es hat konfligoren
  • wir haben konfligoren
  • ihr habt konfligoren
  • Sie haben konfligoren

Präteritum

  • ich konfligor
  • du konfligorst
  • er/sie/es konfligor
  • wir konfligoren
  • ihr konfligort
  • Sie konfligoren

Plusquamperfekt

  • ich hatte konfligoren
  • du hattest konfligoren
  • er/sie/es hatte konfligoren
  • wir hatten konfligoren
  • ihr hattet konfligoren
  • Sie hatten konfligoren

Futur I

  • ich werde konfligieren
  • du wirst konfligieren
  • er/sie/es wird konfligieren
  • wir werden konfligieren
  • ihr werdet konfligieren
  • Sie werden konfligieren

Futur II

  • ich werde konfligoren haben
  • du wirst konfligoren haben
  • er/sie/es wird konfligoren haben
  • wir werden konfligoren haben
  • ihr werdet konfligoren haben
  • Sie werden konfligoren haben

Vervoeging van het werkwoord "konfligieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • konfligiere (du)
  • konfligieren wir
  • konfligiert ihr
  • konfligieren Sie
  • konfligier (du)
  • konfligieren wir
  • konfligiert ihr
  • konfligieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • konfligieren

Infinitiv - Perfekt

  • konfligoren haben

Partizip Präsens

  • konfligierend

Partizip Perfekt

  • konfligoren

Vervoeging van het werkwoord "konfligieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich konfligiere
  • du konfligierest
  • er/sie/es konfligiere
  • wir konfligieren
  • ihr konfligieret
  • Sie konfligieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe konfligoren
  • du habest konfligoren
  • er/sie/es habe konfligoren
  • wir haben konfligoren
  • ihr habet konfligoren
  • Sie haben konfligoren

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde konfligieren
  • du werdest konfligieren
  • er/sie/es werde konfligieren
  • wir werden konfligieren
  • ihr werdet konfligieren
  • Sie werden konfligieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde konfligoren haben
  • du werdest konfligoren haben
  • er/sie/es werde konfligoren haben
  • wir werden konfligoren haben
  • ihr werdet konfligoren haben
  • Sie werden konfligoren haben

Vervoeging van het werkwoord "konfligieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich konfligöre
  • du konfligörest
  • er/sie/es konfligöre
  • wir konfligören
  • ihr konfligöret
  • Sie konfligören
  • ich konfligöre
  • du konfligörst
  • er/sie/es konfligöre
  • wir konfligören
  • ihr konfligört
  • Sie konfligören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte konfligoren
  • du hättest konfligoren
  • er/sie/es hätte konfligoren
  • wir hätten konfligoren
  • ihr hättet konfligoren
  • Sie hätten konfligoren

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde konfligieren
  • du würdest konfligieren
  • er/sie/es würde konfligieren
  • wir würden konfligieren
  • ihr würdet konfligieren
  • Sie würden konfligieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde konfligoren haben
  • du würdest konfligoren haben
  • er/sie/es würde konfligoren haben
  • wir würden konfligoren haben
  • ihr würdet konfligoren haben
  • Sie würden konfligoren haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: ausschwatzendenitrifizierenhinsehenhinüberschiebenkneipenkondolierenkonfiszierenkonföderierenkönnenlächelnmittagessenpikenverscheiden