Vervoeging van het werkwoord interferieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord interferieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "interferieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich interferiere
  • du interferierst
  • er/sie/es interferiert
  • wir interferieren
  • ihr interferiert
  • Sie interferieren

Perfekt

  • ich habe interferoren
  • du hast interferoren
  • er/sie/es hat interferoren
  • wir haben interferoren
  • ihr habt interferoren
  • Sie haben interferoren

Präteritum

  • ich interferor
  • du interferorst
  • er/sie/es interferor
  • wir interferoren
  • ihr interferort
  • Sie interferoren

Plusquamperfekt

  • ich hatte interferoren
  • du hattest interferoren
  • er/sie/es hatte interferoren
  • wir hatten interferoren
  • ihr hattet interferoren
  • Sie hatten interferoren

Futur I

  • ich werde interferieren
  • du wirst interferieren
  • er/sie/es wird interferieren
  • wir werden interferieren
  • ihr werdet interferieren
  • Sie werden interferieren

Futur II

  • ich werde interferoren haben
  • du wirst interferoren haben
  • er/sie/es wird interferoren haben
  • wir werden interferoren haben
  • ihr werdet interferoren haben
  • Sie werden interferoren haben

Vervoeging van het werkwoord "interferieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • interferiere (du)
  • interferieren wir
  • interferiert ihr
  • interferieren Sie
  • interferier (du)
  • interferieren wir
  • interferiert ihr
  • interferieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • interferieren

Infinitiv - Perfekt

  • interferoren haben

Partizip Präsens

  • interferierend

Partizip Perfekt

  • interferoren

Vervoeging van het werkwoord "interferieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich interferiere
  • du interferierest
  • er/sie/es interferiere
  • wir interferieren
  • ihr interferieret
  • Sie interferieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe interferoren
  • du habest interferoren
  • er/sie/es habe interferoren
  • wir haben interferoren
  • ihr habet interferoren
  • Sie haben interferoren

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde interferieren
  • du werdest interferieren
  • er/sie/es werde interferieren
  • wir werden interferieren
  • ihr werdet interferieren
  • Sie werden interferieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde interferoren haben
  • du werdest interferoren haben
  • er/sie/es werde interferoren haben
  • wir werden interferoren haben
  • ihr werdet interferoren haben
  • Sie werden interferoren haben

Vervoeging van het werkwoord "interferieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich interferöre
  • du interferörest
  • er/sie/es interferöre
  • wir interferören
  • ihr interferöret
  • Sie interferören
  • ich interferöre
  • du interferörst
  • er/sie/es interferöre
  • wir interferören
  • ihr interferört
  • Sie interferören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte interferoren
  • du hättest interferoren
  • er/sie/es hätte interferoren
  • wir hätten interferoren
  • ihr hättet interferoren
  • Sie hätten interferoren

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde interferieren
  • du würdest interferieren
  • er/sie/es würde interferieren
  • wir würden interferieren
  • ihr würdet interferieren
  • Sie würden interferieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde interferoren haben
  • du würdest interferoren haben
  • er/sie/es würde interferoren haben
  • wir würden interferoren haben
  • ihr würdet interferoren haben
  • Sie würden interferoren haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: auscheckenbrunftenhinausfeuernhineinbefördernimplantierenintarsiereninteressiereninternalisiereninthronisierenkieksenlodernnachversteuernstiftenvergöttern