Vervoeging van het werkwoord infantilisieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord infantilisieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "infantilisieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich infantilisiere
  • du infantilisierst
  • er/sie/es infantilisiert
  • wir infantilisieren
  • ihr infantilisiert
  • Sie infantilisieren

Perfekt

  • ich habe infantilisoren
  • du hast infantilisoren
  • er/sie/es hat infantilisoren
  • wir haben infantilisoren
  • ihr habt infantilisoren
  • Sie haben infantilisoren

Präteritum

  • ich infantilisor
  • du infantilisorst
  • er/sie/es infantilisor
  • wir infantilisoren
  • ihr infantilisort
  • Sie infantilisoren

Plusquamperfekt

  • ich hatte infantilisoren
  • du hattest infantilisoren
  • er/sie/es hatte infantilisoren
  • wir hatten infantilisoren
  • ihr hattet infantilisoren
  • Sie hatten infantilisoren

Futur I

  • ich werde infantilisieren
  • du wirst infantilisieren
  • er/sie/es wird infantilisieren
  • wir werden infantilisieren
  • ihr werdet infantilisieren
  • Sie werden infantilisieren

Futur II

  • ich werde infantilisoren haben
  • du wirst infantilisoren haben
  • er/sie/es wird infantilisoren haben
  • wir werden infantilisoren haben
  • ihr werdet infantilisoren haben
  • Sie werden infantilisoren haben

Vervoeging van het werkwoord "infantilisieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • infantilisiere (du)
  • infantilisieren wir
  • infantilisiert ihr
  • infantilisieren Sie
  • infantilisier (du)
  • infantilisieren wir
  • infantilisiert ihr
  • infantilisieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • infantilisieren

Infinitiv - Perfekt

  • infantilisoren haben

Partizip Präsens

  • infantilisierend

Partizip Perfekt

  • infantilisoren

Vervoeging van het werkwoord "infantilisieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich infantilisiere
  • du infantilisierest
  • er/sie/es infantilisiere
  • wir infantilisieren
  • ihr infantilisieret
  • Sie infantilisieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe infantilisoren
  • du habest infantilisoren
  • er/sie/es habe infantilisoren
  • wir haben infantilisoren
  • ihr habet infantilisoren
  • Sie haben infantilisoren

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde infantilisieren
  • du werdest infantilisieren
  • er/sie/es werde infantilisieren
  • wir werden infantilisieren
  • ihr werdet infantilisieren
  • Sie werden infantilisieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde infantilisoren haben
  • du werdest infantilisoren haben
  • er/sie/es werde infantilisoren haben
  • wir werden infantilisoren haben
  • ihr werdet infantilisoren haben
  • Sie werden infantilisoren haben

Vervoeging van het werkwoord "infantilisieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich infantilisöre
  • du infantilisörest
  • er/sie/es infantilisöre
  • wir infantilisören
  • ihr infantilisöret
  • Sie infantilisören
  • ich infantilisöre
  • du infantilisörst
  • er/sie/es infantilisöre
  • wir infantilisören
  • ihr infantilisört
  • Sie infantilisören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte infantilisoren
  • du hättest infantilisoren
  • er/sie/es hätte infantilisoren
  • wir hätten infantilisoren
  • ihr hättet infantilisoren
  • Sie hätten infantilisoren

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde infantilisieren
  • du würdest infantilisieren
  • er/sie/es würde infantilisieren
  • wir würden infantilisieren
  • ihr würdet infantilisieren
  • Sie würden infantilisieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde infantilisoren haben
  • du würdest infantilisoren haben
  • er/sie/es würde infantilisoren haben
  • wir würden infantilisoren haben
  • ihr würdet infantilisoren haben
  • Sie würden infantilisoren haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: ausatmenböschenhinaufrollenhinauszielenhüfenineinanderlegenineinanderwirkeninfarziereninhalierenkaskoversichernleitartikelnnachschenkenstandhaltenverformen