Vervoeging van het werkwoord immediatisieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord immediatisieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "immediatisieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich immediatisiere
  • du immediatisierst
  • er/sie/es immediatisiert
  • wir immediatisieren
  • ihr immediatisiert
  • Sie immediatisieren

Perfekt

  • ich habe immediatisoren
  • du hast immediatisoren
  • er/sie/es hat immediatisoren
  • wir haben immediatisoren
  • ihr habt immediatisoren
  • Sie haben immediatisoren

Präteritum

  • ich immediatisor
  • du immediatisorst
  • er/sie/es immediatisor
  • wir immediatisoren
  • ihr immediatisort
  • Sie immediatisoren

Plusquamperfekt

  • ich hatte immediatisoren
  • du hattest immediatisoren
  • er/sie/es hatte immediatisoren
  • wir hatten immediatisoren
  • ihr hattet immediatisoren
  • Sie hatten immediatisoren

Futur I

  • ich werde immediatisieren
  • du wirst immediatisieren
  • er/sie/es wird immediatisieren
  • wir werden immediatisieren
  • ihr werdet immediatisieren
  • Sie werden immediatisieren

Futur II

  • ich werde immediatisoren haben
  • du wirst immediatisoren haben
  • er/sie/es wird immediatisoren haben
  • wir werden immediatisoren haben
  • ihr werdet immediatisoren haben
  • Sie werden immediatisoren haben

Vervoeging van het werkwoord "immediatisieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • immediatisiere (du)
  • immediatisieren wir
  • immediatisiert ihr
  • immediatisieren Sie
  • immediatisier (du)
  • immediatisieren wir
  • immediatisiert ihr
  • immediatisieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • immediatisieren

Infinitiv - Perfekt

  • immediatisoren haben

Partizip Präsens

  • immediatisierend

Partizip Perfekt

  • immediatisoren

Vervoeging van het werkwoord "immediatisieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich immediatisiere
  • du immediatisierest
  • er/sie/es immediatisiere
  • wir immediatisieren
  • ihr immediatisieret
  • Sie immediatisieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe immediatisoren
  • du habest immediatisoren
  • er/sie/es habe immediatisoren
  • wir haben immediatisoren
  • ihr habet immediatisoren
  • Sie haben immediatisoren

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde immediatisieren
  • du werdest immediatisieren
  • er/sie/es werde immediatisieren
  • wir werden immediatisieren
  • ihr werdet immediatisieren
  • Sie werden immediatisieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde immediatisoren haben
  • du werdest immediatisoren haben
  • er/sie/es werde immediatisoren haben
  • wir werden immediatisoren haben
  • ihr werdet immediatisoren haben
  • Sie werden immediatisoren haben

Vervoeging van het werkwoord "immediatisieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich immediatisöre
  • du immediatisörest
  • er/sie/es immediatisöre
  • wir immediatisören
  • ihr immediatisöret
  • Sie immediatisören
  • ich immediatisöre
  • du immediatisörst
  • er/sie/es immediatisöre
  • wir immediatisören
  • ihr immediatisört
  • Sie immediatisören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte immediatisoren
  • du hättest immediatisoren
  • er/sie/es hätte immediatisoren
  • wir hätten immediatisoren
  • ihr hättet immediatisoren
  • Sie hätten immediatisoren

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde immediatisieren
  • du würdest immediatisieren
  • er/sie/es würde immediatisieren
  • wir würden immediatisieren
  • ihr würdet immediatisieren
  • Sie würden immediatisieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde immediatisoren haben
  • du würdest immediatisoren haben
  • er/sie/es würde immediatisoren haben
  • wir würden immediatisoren haben
  • ihr würdet immediatisoren haben
  • Sie würden immediatisoren haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: aufweinenblinzelnhinabtauchenhinausschlüpfenhöherschlagenilluminierenimmatrikulierenimmerwiederkehrenimplodierenkapriolenläutennachliefernsprechenverengern