Vervoeging van het werkwoord hispanisieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord hispanisieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "hispanisieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich hispanisiere
  • du hispanisierst
  • er/sie/es hispanisiert
  • wir hispanisieren
  • ihr hispanisiert
  • Sie hispanisieren

Perfekt

  • ich habe hispanisoren
  • du hast hispanisoren
  • er/sie/es hat hispanisoren
  • wir haben hispanisoren
  • ihr habt hispanisoren
  • Sie haben hispanisoren

Präteritum

  • ich hispanisor
  • du hispanisorst
  • er/sie/es hispanisor
  • wir hispanisoren
  • ihr hispanisort
  • Sie hispanisoren

Plusquamperfekt

  • ich hatte hispanisoren
  • du hattest hispanisoren
  • er/sie/es hatte hispanisoren
  • wir hatten hispanisoren
  • ihr hattet hispanisoren
  • Sie hatten hispanisoren

Futur I

  • ich werde hispanisieren
  • du wirst hispanisieren
  • er/sie/es wird hispanisieren
  • wir werden hispanisieren
  • ihr werdet hispanisieren
  • Sie werden hispanisieren

Futur II

  • ich werde hispanisoren haben
  • du wirst hispanisoren haben
  • er/sie/es wird hispanisoren haben
  • wir werden hispanisoren haben
  • ihr werdet hispanisoren haben
  • Sie werden hispanisoren haben

Vervoeging van het werkwoord "hispanisieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • hispanisiere (du)
  • hispanisieren wir
  • hispanisiert ihr
  • hispanisieren Sie
  • hispanisier (du)
  • hispanisieren wir
  • hispanisiert ihr
  • hispanisieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • hispanisieren

Infinitiv - Perfekt

  • hispanisoren haben

Partizip Präsens

  • hispanisierend

Partizip Perfekt

  • hispanisoren

Vervoeging van het werkwoord "hispanisieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich hispanisiere
  • du hispanisierest
  • er/sie/es hispanisiere
  • wir hispanisieren
  • ihr hispanisieret
  • Sie hispanisieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe hispanisoren
  • du habest hispanisoren
  • er/sie/es habe hispanisoren
  • wir haben hispanisoren
  • ihr habet hispanisoren
  • Sie haben hispanisoren

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde hispanisieren
  • du werdest hispanisieren
  • er/sie/es werde hispanisieren
  • wir werden hispanisieren
  • ihr werdet hispanisieren
  • Sie werden hispanisieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde hispanisoren haben
  • du werdest hispanisoren haben
  • er/sie/es werde hispanisoren haben
  • wir werden hispanisoren haben
  • ihr werdet hispanisoren haben
  • Sie werden hispanisoren haben

Vervoeging van het werkwoord "hispanisieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich hispanisöre
  • du hispanisörest
  • er/sie/es hispanisöre
  • wir hispanisören
  • ihr hispanisöret
  • Sie hispanisören
  • ich hispanisöre
  • du hispanisörst
  • er/sie/es hispanisöre
  • wir hispanisören
  • ihr hispanisört
  • Sie hispanisören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte hispanisoren
  • du hättest hispanisoren
  • er/sie/es hätte hispanisoren
  • wir hätten hispanisoren
  • ihr hättet hispanisoren
  • Sie hätten hispanisoren

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde hispanisieren
  • du würdest hispanisieren
  • er/sie/es würde hispanisieren
  • wir würden hispanisieren
  • ihr würdet hispanisieren
  • Sie würden hispanisieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde hispanisoren haben
  • du würdest hispanisoren haben
  • er/sie/es würde hispanisoren haben
  • wir würden hispanisoren haben
  • ihr würdet hispanisoren haben
  • Sie würden hispanisoren haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: aufnähenbesprayenherunterkochenherzueilenhinvegetierenhinzuwählenhirtenhissenhochblickenimplodierenmittretenschwiemelnunterstreichen