Vervoeging van het werkwoord glotzen in alle Duitse tijden
                              
 
                              Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord glotzen in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.
                              
 
                              Vervoeging van het werkwoord "glotzen" in de Indikativ tijd
                              
 
                              De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.
                               
                                                                           Präsens
                                                                                - ich glotze
- du glotzt
- er/sie/es glotzt
- wir glotzen
- ihr glotzt
- Sie glotzen
                                                                            Perfekt
                                                                                - ich habe geglotzt
- du hast geglotzt
- er/sie/es hat geglotzt
- wir haben geglotzt
- ihr habt geglotzt
- Sie haben geglotzt
                                                                            Präteritum
                                                                                - ich glotzte
- du glotztest
- er/sie/es glotzte
- wir glotzten
- ihr glotztet
- Sie glotzten
                                                                                                                                                Plusquamperfekt
                                                                                - ich hatte geglotzt
- du hattest geglotzt
- er/sie/es hatte geglotzt
- wir hatten geglotzt
- ihr hattet geglotzt
- Sie hatten geglotzt
                                                                            Futur I
                                                                                - ich werde glotzen
- du wirst glotzen
- er/sie/es wird glotzen
- wir werden glotzen
- ihr werdet glotzen
- Sie werden glotzen
                                                                            Futur II
                                                                                - ich werde geglotzt haben
- du wirst geglotzt haben
- er/sie/es wird geglotzt haben
- wir werden geglotzt haben
- ihr werdet geglotzt haben
- Sie werden geglotzt haben
                                                                     
                              Vervoeging van het werkwoord "glotzen" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv
                              
                                 
                              De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.
                              
                              De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.
                              
                                                                                                            Imperativ Präsens
                                                                                - glotze (du)
- glotzen wir
- glotzt ihr
- glotzen Sie
                                                                                                                                                                                  
                              Vervoeging van het werkwoord "glotzen" in de Konjunktiv I in het Duits
                              
                                 
                              De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.
                              
                                                                                                            Konjunktiv I Präsens
                                                                                - ich glotze
- du glotzest
- er/sie/es glotze
- wir glotzen
- ihr glotzet
- Sie glotzen
                                                                            Konjunktiv I Perfekt
                                                                                - ich habe geglotzt
- du habest geglotzt
- er/sie/es habe geglotzt
- wir haben geglotzt
- ihr habet geglotzt
- Sie haben geglotzt
                                                                                                                                                Konjunktiv I Futur I
                                                                                - ich werde glotzen
- du werdest glotzen
- er/sie/es werde glotzen
- wir werden glotzen
- ihr werdet glotzen
- Sie werden glotzen
                                                                            Konjunktiv I Futur II
                                                                                - ich werde geglotzt haben
- du werdest geglotzt haben
- er/sie/es werde geglotzt haben
- wir werden geglotzt haben
- ihr werdet geglotzt haben
- Sie werden geglotzt haben
                                                                      
                              Vervoeging van het werkwoord "glotzen" in de Konjunktiv II in het Duits.
                              
                                 
                              De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.
                              
                              Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.
                              
                                                                                                            Konjunktiv II Präteritum
                                                                                - ich glotzte
- du glotztest
- er/sie/es glotzte
- wir glotzten
- ihr glotztet
- Sie glotzten
                                                                            Konjunktiv II Plusquamperfekt
                                                                                - ich hätte geglotzt
- du hättest geglotzt
- er/sie/es hätte geglotzt
- wir hätten geglotzt
- ihr hättet geglotzt
- Sie hätten geglotzt
                                                                                                                                                Konjunktiv II Futur I
                                                                                - ich würde glotzen
- du würdest glotzen
- er/sie/es würde glotzen
- wir würden glotzen
- ihr würdet glotzen
- Sie würden glotzen
                                                                            Konjunktiv II Futur II
                                                                                - ich würde geglotzt haben
- du würdest geglotzt haben
- er/sie/es würde geglotzt haben
- wir würden geglotzt haben
- ihr würdet geglotzt haben
- Sie würden geglotzt haben
                                                                      
                              Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits
                              
                              
                                                                  
                              Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken:
                              ankleckernerkennenertappengestehenglitschenglostengluckengolfenheimwerkenherüberkletternhindurchpfriemelnmitstrickenzusammensein