Vervoeging van het werkwoord gefangensitzen in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord gefangensitzen in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "gefangensitzen" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich sitze gefangen
  • du sitzt gefangen
  • er/sie/es sitzt gefangen
  • wir sitzen gefangen
  • ihr sitzt gefangen
  • Sie sitzen gefangen

Perfekt

  • ich habe gefangengesessen
  • du hast gefangengesessen
  • er/sie/es hat gefangengesessen
  • wir haben gefangengesessen
  • ihr habt gefangengesessen
  • Sie haben gefangengesessen

Präteritum

  • ich saß gefangen
  • du saßest gefangen
  • er/sie/es saß gefangen
  • wir saßen gefangen
  • ihr saßt gefangen
  • Sie saßen gefangen

Plusquamperfekt

  • ich hatte gefangengesessen
  • du hattest gefangengesessen
  • er/sie/es hatte gefangengesessen
  • wir hatten gefangengesessen
  • ihr hattet gefangengesessen
  • Sie hatten gefangengesessen

Futur I

  • ich werde gefangensitzen
  • du wirst gefangensitzen
  • er/sie/es wird gefangensitzen
  • wir werden gefangensitzen
  • ihr werdet gefangensitzen
  • Sie werden gefangensitzen

Futur II

  • ich werde gefangengesessen haben
  • du wirst gefangengesessen haben
  • er/sie/es wird gefangengesessen haben
  • wir werden gefangengesessen haben
  • ihr werdet gefangengesessen haben
  • Sie werden gefangengesessen haben

Vervoeging van het werkwoord "gefangensitzen" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • sitze (du) gefangen
  • sitzen wir gefangen
  • sitzt ihr gefangen
  • sitzen Sie gefangen
  • sitz (du) gefangen
  • sitzen wir gefangen
  • sitzt ihr gefangen
  • sitzen Sie gefangen

Infinitiv - Präsens

  • gefangensitzen

Infinitiv - Perfekt

  • gefangengesessen haben

Partizip Präsens

  • gefangensitzend

Partizip Perfekt

  • gefangengesessen

Vervoeging van het werkwoord "gefangensitzen" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich sitze gefangen
  • du sitzest gefangen
  • er/sie/es sitze gefangen
  • wir sitzen gefangen
  • ihr sitzet gefangen
  • Sie sitzen gefangen

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe gefangengesessen
  • du habest gefangengesessen
  • er/sie/es habe gefangengesessen
  • wir haben gefangengesessen
  • ihr habet gefangengesessen
  • Sie haben gefangengesessen

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde gefangensitzen
  • du werdest gefangensitzen
  • er/sie/es werde gefangensitzen
  • wir werden gefangensitzen
  • ihr werdet gefangensitzen
  • Sie werden gefangensitzen

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde gefangengesessen haben
  • du werdest gefangengesessen haben
  • er/sie/es werde gefangengesessen haben
  • wir werden gefangengesessen haben
  • ihr werdet gefangengesessen haben
  • Sie werden gefangengesessen haben

Vervoeging van het werkwoord "gefangensitzen" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich säße gefangen
  • du säßest gefangen
  • er/sie/es säße gefangen
  • wir säßen gefangen
  • ihr säßet gefangen
  • Sie säßen gefangen

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte gefangengesessen
  • du hättest gefangengesessen
  • er/sie/es hätte gefangengesessen
  • wir hätten gefangengesessen
  • ihr hättet gefangengesessen
  • Sie hätten gefangengesessen

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde gefangensitzen
  • du würdest gefangensitzen
  • er/sie/es würde gefangensitzen
  • wir würden gefangensitzen
  • ihr würdet gefangensitzen
  • Sie würden gefangensitzen

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde gefangengesessen haben
  • du würdest gefangengesessen haben
  • er/sie/es würde gefangengesessen haben
  • wir würden gefangengesessen haben
  • ihr würdet gefangengesessen haben
  • Sie würden gefangengesessen haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: anbringenentschuldenergänzenfüllengedenkengefangensetzengefolgengegeneinandersetzengrausenherbeizwingenhinaufrollenmerkenregulierenzurücksollen