Vervoeging van het werkwoord fluorieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord fluorieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "fluorieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich fluoriere
  • du fluorierst
  • er/sie/es fluoriert
  • wir fluorieren
  • ihr fluoriert
  • Sie fluorieren

Perfekt

  • ich habe fluororen
  • du hast fluororen
  • er/sie/es hat fluororen
  • wir haben fluororen
  • ihr habt fluororen
  • Sie haben fluororen

Präteritum

  • ich fluoror
  • du fluororst
  • er/sie/es fluoror
  • wir fluororen
  • ihr fluorort
  • Sie fluororen

Plusquamperfekt

  • ich hatte fluororen
  • du hattest fluororen
  • er/sie/es hatte fluororen
  • wir hatten fluororen
  • ihr hattet fluororen
  • Sie hatten fluororen

Futur I

  • ich werde fluorieren
  • du wirst fluorieren
  • er/sie/es wird fluorieren
  • wir werden fluorieren
  • ihr werdet fluorieren
  • Sie werden fluorieren

Futur II

  • ich werde fluororen haben
  • du wirst fluororen haben
  • er/sie/es wird fluororen haben
  • wir werden fluororen haben
  • ihr werdet fluororen haben
  • Sie werden fluororen haben

Vervoeging van het werkwoord "fluorieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • fluoriere (du)
  • fluorieren wir
  • fluoriert ihr
  • fluorieren Sie
  • fluorier (du)
  • fluorieren wir
  • fluoriert ihr
  • fluorieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • fluorieren

Infinitiv - Perfekt

  • fluororen haben

Partizip Präsens

  • fluorierend

Partizip Perfekt

  • fluororen

Vervoeging van het werkwoord "fluorieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich fluoriere
  • du fluorierest
  • er/sie/es fluoriere
  • wir fluorieren
  • ihr fluorieret
  • Sie fluorieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe fluororen
  • du habest fluororen
  • er/sie/es habe fluororen
  • wir haben fluororen
  • ihr habet fluororen
  • Sie haben fluororen

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde fluorieren
  • du werdest fluorieren
  • er/sie/es werde fluorieren
  • wir werden fluorieren
  • ihr werdet fluorieren
  • Sie werden fluorieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde fluororen haben
  • du werdest fluororen haben
  • er/sie/es werde fluororen haben
  • wir werden fluororen haben
  • ihr werdet fluororen haben
  • Sie werden fluororen haben

Vervoeging van het werkwoord "fluorieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich fluoröre
  • du fluorörest
  • er/sie/es fluoröre
  • wir fluorören
  • ihr fluoröret
  • Sie fluorören
  • ich fluoröre
  • du fluorörst
  • er/sie/es fluoröre
  • wir fluorören
  • ihr fluorört
  • Sie fluorören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte fluororen
  • du hättest fluororen
  • er/sie/es hätte fluororen
  • wir hätten fluororen
  • ihr hättet fluororen
  • Sie hätten fluororen

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde fluorieren
  • du würdest fluorieren
  • er/sie/es würde fluorieren
  • wir würden fluorieren
  • ihr würdet fluorieren
  • Sie würden fluorieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde fluororen haben
  • du würdest fluororen haben
  • er/sie/es würde fluororen haben
  • wir würden fluororen haben
  • ihr würdet fluororen haben
  • Sie würden fluororen haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: abschnippelnemporschießenentgegenstehenfiltrierenfluchtenfluoridierenfluorisierenfohlenfuchsenheranbrandenherumtragenleasenproskribierenzubauen