Vervoeging van het werkwoord evangelisieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord evangelisieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "evangelisieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich evangelisiere
  • du evangelisierst
  • er/sie/es evangelisiert
  • wir evangelisieren
  • ihr evangelisiert
  • Sie evangelisieren

Perfekt

  • ich habe evangelisoren
  • du hast evangelisoren
  • er/sie/es hat evangelisoren
  • wir haben evangelisoren
  • ihr habt evangelisoren
  • Sie haben evangelisoren

Präteritum

  • ich evangelisor
  • du evangelisorst
  • er/sie/es evangelisor
  • wir evangelisoren
  • ihr evangelisort
  • Sie evangelisoren

Plusquamperfekt

  • ich hatte evangelisoren
  • du hattest evangelisoren
  • er/sie/es hatte evangelisoren
  • wir hatten evangelisoren
  • ihr hattet evangelisoren
  • Sie hatten evangelisoren

Futur I

  • ich werde evangelisieren
  • du wirst evangelisieren
  • er/sie/es wird evangelisieren
  • wir werden evangelisieren
  • ihr werdet evangelisieren
  • Sie werden evangelisieren

Futur II

  • ich werde evangelisoren haben
  • du wirst evangelisoren haben
  • er/sie/es wird evangelisoren haben
  • wir werden evangelisoren haben
  • ihr werdet evangelisoren haben
  • Sie werden evangelisoren haben

Vervoeging van het werkwoord "evangelisieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • evangelisiere (du)
  • evangelisieren wir
  • evangelisiert ihr
  • evangelisieren Sie
  • evangelisier (du)
  • evangelisieren wir
  • evangelisiert ihr
  • evangelisieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • evangelisieren

Infinitiv - Perfekt

  • evangelisoren haben

Partizip Präsens

  • evangelisierend

Partizip Perfekt

  • evangelisoren

Vervoeging van het werkwoord "evangelisieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich evangelisiere
  • du evangelisierest
  • er/sie/es evangelisiere
  • wir evangelisieren
  • ihr evangelisieret
  • Sie evangelisieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe evangelisoren
  • du habest evangelisoren
  • er/sie/es habe evangelisoren
  • wir haben evangelisoren
  • ihr habet evangelisoren
  • Sie haben evangelisoren

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde evangelisieren
  • du werdest evangelisieren
  • er/sie/es werde evangelisieren
  • wir werden evangelisieren
  • ihr werdet evangelisieren
  • Sie werden evangelisieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde evangelisoren haben
  • du werdest evangelisoren haben
  • er/sie/es werde evangelisoren haben
  • wir werden evangelisoren haben
  • ihr werdet evangelisoren haben
  • Sie werden evangelisoren haben

Vervoeging van het werkwoord "evangelisieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich evangelisöre
  • du evangelisörest
  • er/sie/es evangelisöre
  • wir evangelisören
  • ihr evangelisöret
  • Sie evangelisören
  • ich evangelisöre
  • du evangelisörst
  • er/sie/es evangelisöre
  • wir evangelisören
  • ihr evangelisört
  • Sie evangelisören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte evangelisoren
  • du hättest evangelisoren
  • er/sie/es hätte evangelisoren
  • wir hätten evangelisoren
  • ihr hättet evangelisoren
  • Sie hätten evangelisoren

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde evangelisieren
  • du würdest evangelisieren
  • er/sie/es würde evangelisieren
  • wir würden evangelisieren
  • ihr würdet evangelisieren
  • Sie würden evangelisieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde evangelisoren haben
  • du würdest evangelisoren haben
  • er/sie/es würde evangelisoren haben
  • wir würden evangelisoren haben
  • ihr würdet evangelisoren haben
  • Sie würden evangelisoren haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: abfahrenlasseneinmacheneinschnürenerspurtenetymologisierenevaluierenevaporierenexhalierenfestzurrengirierenhereinwerfenkochenpalatalisierenwiedereinstellen