Vervoeging van het werkwoord euphorisieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord euphorisieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "euphorisieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich euphorisiere
  • du euphorisierst
  • er/sie/es euphorisiert
  • wir euphorisieren
  • ihr euphorisiert
  • Sie euphorisieren

Perfekt

  • ich habe euphorisoren
  • du hast euphorisoren
  • er/sie/es hat euphorisoren
  • wir haben euphorisoren
  • ihr habt euphorisoren
  • Sie haben euphorisoren

Präteritum

  • ich euphorisor
  • du euphorisorst
  • er/sie/es euphorisor
  • wir euphorisoren
  • ihr euphorisort
  • Sie euphorisoren

Plusquamperfekt

  • ich hatte euphorisoren
  • du hattest euphorisoren
  • er/sie/es hatte euphorisoren
  • wir hatten euphorisoren
  • ihr hattet euphorisoren
  • Sie hatten euphorisoren

Futur I

  • ich werde euphorisieren
  • du wirst euphorisieren
  • er/sie/es wird euphorisieren
  • wir werden euphorisieren
  • ihr werdet euphorisieren
  • Sie werden euphorisieren

Futur II

  • ich werde euphorisoren haben
  • du wirst euphorisoren haben
  • er/sie/es wird euphorisoren haben
  • wir werden euphorisoren haben
  • ihr werdet euphorisoren haben
  • Sie werden euphorisoren haben

Vervoeging van het werkwoord "euphorisieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • euphorisiere (du)
  • euphorisieren wir
  • euphorisiert ihr
  • euphorisieren Sie
  • euphorisier (du)
  • euphorisieren wir
  • euphorisiert ihr
  • euphorisieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • euphorisieren

Infinitiv - Perfekt

  • euphorisoren haben

Partizip Präsens

  • euphorisierend

Partizip Perfekt

  • euphorisoren

Vervoeging van het werkwoord "euphorisieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich euphorisiere
  • du euphorisierest
  • er/sie/es euphorisiere
  • wir euphorisieren
  • ihr euphorisieret
  • Sie euphorisieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe euphorisoren
  • du habest euphorisoren
  • er/sie/es habe euphorisoren
  • wir haben euphorisoren
  • ihr habet euphorisoren
  • Sie haben euphorisoren

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde euphorisieren
  • du werdest euphorisieren
  • er/sie/es werde euphorisieren
  • wir werden euphorisieren
  • ihr werdet euphorisieren
  • Sie werden euphorisieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde euphorisoren haben
  • du werdest euphorisoren haben
  • er/sie/es werde euphorisoren haben
  • wir werden euphorisoren haben
  • ihr werdet euphorisoren haben
  • Sie werden euphorisoren haben

Vervoeging van het werkwoord "euphorisieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich euphorisöre
  • du euphorisörest
  • er/sie/es euphorisöre
  • wir euphorisören
  • ihr euphorisöret
  • Sie euphorisören
  • ich euphorisöre
  • du euphorisörst
  • er/sie/es euphorisöre
  • wir euphorisören
  • ihr euphorisört
  • Sie euphorisören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte euphorisoren
  • du hättest euphorisoren
  • er/sie/es hätte euphorisoren
  • wir hätten euphorisoren
  • ihr hättet euphorisoren
  • Sie hätten euphorisoren

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde euphorisieren
  • du würdest euphorisieren
  • er/sie/es würde euphorisieren
  • wir würden euphorisieren
  • ihr würdet euphorisieren
  • Sie würden euphorisieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde euphorisoren haben
  • du würdest euphorisoren haben
  • er/sie/es würde euphorisoren haben
  • wir würden euphorisoren haben
  • ihr würdet euphorisoren haben
  • Sie würden euphorisoren haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: abernteneinloggeneinschmuggelnersparenetappiereneumelneuropäisierenexaltierenfeststehengiftelnhereinstürzenkoagulierenpaddelnwiedereinreisen