Vervoeging van het werkwoord erlügen in alle Duitse tijden
Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord erlügen in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.
Vervoeging van het werkwoord "erlügen" in de Indikativ tijd
De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.
Präsens
- ich erlüge
- du erlügst
- er/sie/es erlügt
- wir erlügen
- ihr erlügt
- Sie erlügen
Perfekt
- ich habe erlogen
- du hast erlogen
- er/sie/es hat erlogen
- wir haben erlogen
- ihr habt erlogen
- Sie haben erlogen
Präteritum
- ich erlog
- du erlogst
- er/sie/es erlog
- wir erlogen
- ihr erlogt
- Sie erlogen
Plusquamperfekt
- ich hatte erlogen
- du hattest erlogen
- er/sie/es hatte erlogen
- wir hatten erlogen
- ihr hattet erlogen
- Sie hatten erlogen
Futur I
- ich werde erlügen
- du wirst erlügen
- er/sie/es wird erlügen
- wir werden erlügen
- ihr werdet erlügen
- Sie werden erlügen
Futur II
- ich werde erlogen haben
- du wirst erlogen haben
- er/sie/es wird erlogen haben
- wir werden erlogen haben
- ihr werdet erlogen haben
- Sie werden erlogen haben
Vervoeging van het werkwoord "erlügen" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv
De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.
De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.
Imperativ Präsens
- erlüge (du)
- erlügen wir
- erlügt ihr
- erlügen Sie
- erlüg (du)
- erlügen wir
- erlügt ihr
- erlügen Sie
Vervoeging van het werkwoord "erlügen" in de Konjunktiv I in het Duits
De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.
Konjunktiv I Präsens
- ich erlüge
- du erlügest
- er/sie/es erlüge
- wir erlügen
- ihr erlüget
- Sie erlügen
Konjunktiv I Perfekt
- ich habe erlogen
- du habest erlogen
- er/sie/es habe erlogen
- wir haben erlogen
- ihr habet erlogen
- Sie haben erlogen
Konjunktiv I Futur I
- ich werde erlügen
- du werdest erlügen
- er/sie/es werde erlügen
- wir werden erlügen
- ihr werdet erlügen
- Sie werden erlügen
Konjunktiv I Futur II
- ich werde erlogen haben
- du werdest erlogen haben
- er/sie/es werde erlogen haben
- wir werden erlogen haben
- ihr werdet erlogen haben
- Sie werden erlogen haben
Vervoeging van het werkwoord "erlügen" in de Konjunktiv II in het Duits.
De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.
Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.
Konjunktiv II Präteritum
- ich erlöge
- du erlögest
- er/sie/es erlöge
- wir erlögen
- ihr erlöget
- Sie erlögen
Konjunktiv II Plusquamperfekt
- ich hätte erlogen
- du hättest erlogen
- er/sie/es hätte erlogen
- wir hätten erlogen
- ihr hättet erlogen
- Sie hätten erlogen
Konjunktiv II Futur I
- ich würde erlügen
- du würdest erlügen
- er/sie/es würde erlügen
- wir würden erlügen
- ihr würdet erlügen
- Sie würden erlügen
Konjunktiv II Futur II
- ich würde erlogen haben
- du würdest erlogen haben
- er/sie/es würde erlogen haben
- wir würden erlogen haben
- ihr würdet erlogen haben
- Sie würden erlogen haben
Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits
Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken:
eindoseneinkreisenerfindenerleidenerlösenerlustigenermittelnexzellierengantenherausschleichenkaufenniederhaltenweiterreiten