Vervoeging van het werkwoord entgegenstrahlen in alle Duitse tijden
Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord entgegenstrahlen in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.
Vervoeging van het werkwoord "entgegenstrahlen" in de Indikativ tijd
De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.
Präsens
- ich strahle entgegen
- du strahlst entgegen
- er/sie/es strahlt entgegen
- wir strahlen entgegen
- ihr strahlt entgegen
- Sie strahlen entgegen
Perfekt
- ich habe entgegengestrahlt
- du hast entgegengestrahlt
- er/sie/es hat entgegengestrahlt
- wir haben entgegengestrahlt
- ihr habt entgegengestrahlt
- Sie haben entgegengestrahlt
Präteritum
- ich strahlte entgegen
- du strahltest entgegen
- er/sie/es strahlte entgegen
- wir strahlten entgegen
- ihr strahltet entgegen
- Sie strahlten entgegen
Plusquamperfekt
- ich hatte entgegengestrahlt
- du hattest entgegengestrahlt
- er/sie/es hatte entgegengestrahlt
- wir hatten entgegengestrahlt
- ihr hattet entgegengestrahlt
- Sie hatten entgegengestrahlt
Futur I
- ich werde entgegenstrahlen
- du wirst entgegenstrahlen
- er/sie/es wird entgegenstrahlen
- wir werden entgegenstrahlen
- ihr werdet entgegenstrahlen
- Sie werden entgegenstrahlen
Futur II
- ich werde entgegengestrahlt haben
- du wirst entgegengestrahlt haben
- er/sie/es wird entgegengestrahlt haben
- wir werden entgegengestrahlt haben
- ihr werdet entgegengestrahlt haben
- Sie werden entgegengestrahlt haben
Vervoeging van het werkwoord "entgegenstrahlen" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv
De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.
De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.
Imperativ Präsens
- strahle (du) entgegen
- strahlen wir entgegen
- strahlt ihr entgegen
- strahlen Sie entgegen
Vervoeging van het werkwoord "entgegenstrahlen" in de Konjunktiv I in het Duits
De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.
Konjunktiv I Präsens
- ich strahle entgegen
- du strahlest entgegen
- er/sie/es strahle entgegen
- wir strahlen entgegen
- ihr strahlet entgegen
- Sie strahlen entgegen
Konjunktiv I Perfekt
- ich habe entgegengestrahlt
- du habest entgegengestrahlt
- er/sie/es habe entgegengestrahlt
- wir haben entgegengestrahlt
- ihr habet entgegengestrahlt
- Sie haben entgegengestrahlt
Konjunktiv I Futur I
- ich werde entgegenstrahlen
- du werdest entgegenstrahlen
- er/sie/es werde entgegenstrahlen
- wir werden entgegenstrahlen
- ihr werdet entgegenstrahlen
- Sie werden entgegenstrahlen
Konjunktiv I Futur II
- ich werde entgegengestrahlt haben
- du werdest entgegengestrahlt haben
- er/sie/es werde entgegengestrahlt haben
- wir werden entgegengestrahlt haben
- ihr werdet entgegengestrahlt haben
- Sie werden entgegengestrahlt haben
Vervoeging van het werkwoord "entgegenstrahlen" in de Konjunktiv II in het Duits.
De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.
Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.
Konjunktiv II Präteritum
- ich strahlte entgegen
- du strahltest entgegen
- er/sie/es strahlte entgegen
- wir strahlten entgegen
- ihr strahltet entgegen
- Sie strahlten entgegen
Konjunktiv II Plusquamperfekt
- ich hätte entgegengestrahlt
- du hättest entgegengestrahlt
- er/sie/es hätte entgegengestrahlt
- wir hätten entgegengestrahlt
- ihr hättet entgegengestrahlt
- Sie hätten entgegengestrahlt
Konjunktiv II Futur I
- ich würde entgegenstrahlen
- du würdest entgegenstrahlen
- er/sie/es würde entgegenstrahlen
- wir würden entgegenstrahlen
- ihr würdet entgegenstrahlen
- Sie würden entgegenstrahlen
Konjunktiv II Futur II
- ich würde entgegengestrahlt haben
- du würdest entgegengestrahlt haben
- er/sie/es würde entgegengestrahlt haben
- wir würden entgegengestrahlt haben
- ihr würdet entgegengestrahlt haben
- Sie würden entgegengestrahlt haben
Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits
Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken:
durcheinanderwürfelndurchquerenentdeckenentgegensehenentgegenstemmenentgegenstrebenentgegenwehenentwaldenfettenhochtürmenmitwählenvorwiegen
