Vervoeging van het werkwoord deplacieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord deplacieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "deplacieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich deplaciere
  • du deplacierst
  • er/sie/es deplaciert
  • wir deplacieren
  • ihr deplaciert
  • Sie deplacieren

Perfekt

  • ich habe deplacoren
  • du hast deplacoren
  • er/sie/es hat deplacoren
  • wir haben deplacoren
  • ihr habt deplacoren
  • Sie haben deplacoren

Präteritum

  • ich deplacor
  • du deplacorst
  • er/sie/es deplacor
  • wir deplacoren
  • ihr deplacort
  • Sie deplacoren

Plusquamperfekt

  • ich hatte deplacoren
  • du hattest deplacoren
  • er/sie/es hatte deplacoren
  • wir hatten deplacoren
  • ihr hattet deplacoren
  • Sie hatten deplacoren

Futur I

  • ich werde deplacieren
  • du wirst deplacieren
  • er/sie/es wird deplacieren
  • wir werden deplacieren
  • ihr werdet deplacieren
  • Sie werden deplacieren

Futur II

  • ich werde deplacoren haben
  • du wirst deplacoren haben
  • er/sie/es wird deplacoren haben
  • wir werden deplacoren haben
  • ihr werdet deplacoren haben
  • Sie werden deplacoren haben

Vervoeging van het werkwoord "deplacieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • deplaciere (du)
  • deplacieren wir
  • deplaciert ihr
  • deplacieren Sie
  • deplacier (du)
  • deplacieren wir
  • deplaciert ihr
  • deplacieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • deplacieren

Infinitiv - Perfekt

  • deplacoren haben

Partizip Präsens

  • deplacierend

Partizip Perfekt

  • deplacoren

Vervoeging van het werkwoord "deplacieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich deplaciere
  • du deplacierest
  • er/sie/es deplaciere
  • wir deplacieren
  • ihr deplacieret
  • Sie deplacieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe deplacoren
  • du habest deplacoren
  • er/sie/es habe deplacoren
  • wir haben deplacoren
  • ihr habet deplacoren
  • Sie haben deplacoren

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde deplacieren
  • du werdest deplacieren
  • er/sie/es werde deplacieren
  • wir werden deplacieren
  • ihr werdet deplacieren
  • Sie werden deplacieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde deplacoren haben
  • du werdest deplacoren haben
  • er/sie/es werde deplacoren haben
  • wir werden deplacoren haben
  • ihr werdet deplacoren haben
  • Sie werden deplacoren haben

Vervoeging van het werkwoord "deplacieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich deplacöre
  • du deplacörest
  • er/sie/es deplacöre
  • wir deplacören
  • ihr deplacöret
  • Sie deplacören
  • ich deplacöre
  • du deplacörst
  • er/sie/es deplacöre
  • wir deplacören
  • ihr deplacört
  • Sie deplacören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte deplacoren
  • du hättest deplacoren
  • er/sie/es hätte deplacoren
  • wir hätten deplacoren
  • ihr hättet deplacoren
  • Sie hätten deplacoren

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde deplacieren
  • du würdest deplacieren
  • er/sie/es würde deplacieren
  • wir würden deplacieren
  • ihr würdet deplacieren
  • Sie würden deplacieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde deplacoren haben
  • du würdest deplacoren haben
  • er/sie/es würde deplacoren haben
  • wir würden deplacoren haben
  • ihr würdet deplacoren haben
  • Sie würden deplacoren haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: beitreibenbeparkendazwischenstellendenominierendepilierendeponierenderegulierendrinliegeneinheimsenentsäuernherumhackenhuschenverdonnern