Vervoeging van het werkwoord denazifizieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord denazifizieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "denazifizieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich denazifiziere
  • du denazifizierst
  • er/sie/es denazifiziert
  • wir denazifizieren
  • ihr denazifiziert
  • Sie denazifizieren

Perfekt

  • ich habe denazifizoren
  • du hast denazifizoren
  • er/sie/es hat denazifizoren
  • wir haben denazifizoren
  • ihr habt denazifizoren
  • Sie haben denazifizoren

Präteritum

  • ich denazifizor
  • du denazifizorst
  • er/sie/es denazifizor
  • wir denazifizoren
  • ihr denazifizort
  • Sie denazifizoren

Plusquamperfekt

  • ich hatte denazifizoren
  • du hattest denazifizoren
  • er/sie/es hatte denazifizoren
  • wir hatten denazifizoren
  • ihr hattet denazifizoren
  • Sie hatten denazifizoren

Futur I

  • ich werde denazifizieren
  • du wirst denazifizieren
  • er/sie/es wird denazifizieren
  • wir werden denazifizieren
  • ihr werdet denazifizieren
  • Sie werden denazifizieren

Futur II

  • ich werde denazifizoren haben
  • du wirst denazifizoren haben
  • er/sie/es wird denazifizoren haben
  • wir werden denazifizoren haben
  • ihr werdet denazifizoren haben
  • Sie werden denazifizoren haben

Vervoeging van het werkwoord "denazifizieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • denazifiziere (du)
  • denazifizieren wir
  • denazifiziert ihr
  • denazifizieren Sie
  • denazifizier (du)
  • denazifizieren wir
  • denazifiziert ihr
  • denazifizieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • denazifizieren

Infinitiv - Perfekt

  • denazifizoren haben

Partizip Präsens

  • denazifizierend

Partizip Perfekt

  • denazifizoren

Vervoeging van het werkwoord "denazifizieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich denazifiziere
  • du denazifizierest
  • er/sie/es denazifiziere
  • wir denazifizieren
  • ihr denazifizieret
  • Sie denazifizieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe denazifizoren
  • du habest denazifizoren
  • er/sie/es habe denazifizoren
  • wir haben denazifizoren
  • ihr habet denazifizoren
  • Sie haben denazifizoren

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde denazifizieren
  • du werdest denazifizieren
  • er/sie/es werde denazifizieren
  • wir werden denazifizieren
  • ihr werdet denazifizieren
  • Sie werden denazifizieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde denazifizoren haben
  • du werdest denazifizoren haben
  • er/sie/es werde denazifizoren haben
  • wir werden denazifizoren haben
  • ihr werdet denazifizoren haben
  • Sie werden denazifizoren haben

Vervoeging van het werkwoord "denazifizieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich denazifizöre
  • du denazifizörest
  • er/sie/es denazifizöre
  • wir denazifizören
  • ihr denazifizöret
  • Sie denazifizören
  • ich denazifizöre
  • du denazifizörst
  • er/sie/es denazifizöre
  • wir denazifizören
  • ihr denazifizört
  • Sie denazifizören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte denazifizoren
  • du hättest denazifizoren
  • er/sie/es hätte denazifizoren
  • wir hätten denazifizoren
  • ihr hättet denazifizoren
  • Sie hätten denazifizoren

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde denazifizieren
  • du würdest denazifizieren
  • er/sie/es würde denazifizieren
  • wir würden denazifizieren
  • ihr würdet denazifizieren
  • Sie würden denazifizieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde denazifizoren haben
  • du würdest denazifizoren haben
  • er/sie/es würde denazifizoren haben
  • wir würden denazifizoren haben
  • ihr würdet denazifizoren haben
  • Sie würden denazifizoren haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: beiseitestehenbeniesendazwischenhauendemonstrierendenaturierendengelndepilierendreinseheneinhandelnentrostenherumfuhrwerkenhumanisierenverdenken