Vervoeging van het werkwoord beschleunigen in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord beschleunigen in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "beschleunigen" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich beschleunige
  • du beschleunigst
  • er/sie/es beschleunigt
  • wir beschleunigen
  • ihr beschleunigt
  • Sie beschleunigen

Perfekt

  • ich habe beschleunigt
  • du hast beschleunigt
  • er/sie/es hat beschleunigt
  • wir haben beschleunigt
  • ihr habt beschleunigt
  • Sie haben beschleunigt

Präteritum

  • ich beschleunigte
  • du beschleunigtest
  • er/sie/es beschleunigte
  • wir beschleunigten
  • ihr beschleunigtet
  • Sie beschleunigten

Plusquamperfekt

  • ich hatte beschleunigt
  • du hattest beschleunigt
  • er/sie/es hatte beschleunigt
  • wir hatten beschleunigt
  • ihr hattet beschleunigt
  • Sie hatten beschleunigt

Futur I

  • ich werde beschleunigen
  • du wirst beschleunigen
  • er/sie/es wird beschleunigen
  • wir werden beschleunigen
  • ihr werdet beschleunigen
  • Sie werden beschleunigen

Futur II

  • ich werde beschleunigt haben
  • du wirst beschleunigt haben
  • er/sie/es wird beschleunigt haben
  • wir werden beschleunigt haben
  • ihr werdet beschleunigt haben
  • Sie werden beschleunigt haben

Vervoeging van het werkwoord "beschleunigen" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • beschleunige (du)
  • beschleunigen wir
  • beschleunigt ihr
  • beschleunigen Sie

Infinitiv - Präsens

  • beschleunigen

Infinitiv - Perfekt

  • beschleunigt haben

Partizip Präsens

  • beschleunigend

Partizip Perfekt

  • beschleunigt

Vervoeging van het werkwoord "beschleunigen" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich beschleunige
  • du beschleunigest
  • er/sie/es beschleunige
  • wir beschleunigen
  • ihr beschleuniget
  • Sie beschleunigen

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe beschleunigt
  • du habest beschleunigt
  • er/sie/es habe beschleunigt
  • wir haben beschleunigt
  • ihr habet beschleunigt
  • Sie haben beschleunigt

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde beschleunigen
  • du werdest beschleunigen
  • er/sie/es werde beschleunigen
  • wir werden beschleunigen
  • ihr werdet beschleunigen
  • Sie werden beschleunigen

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde beschleunigt haben
  • du werdest beschleunigt haben
  • er/sie/es werde beschleunigt haben
  • wir werden beschleunigt haben
  • ihr werdet beschleunigt haben
  • Sie werden beschleunigt haben

Vervoeging van het werkwoord "beschleunigen" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich beschleunigte
  • du beschleunigtest
  • er/sie/es beschleunigte
  • wir beschleunigten
  • ihr beschleunigtet
  • Sie beschleunigten

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte beschleunigt
  • du hättest beschleunigt
  • er/sie/es hätte beschleunigt
  • wir hätten beschleunigt
  • ihr hättet beschleunigt
  • Sie hätten beschleunigt

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde beschleunigen
  • du würdest beschleunigen
  • er/sie/es würde beschleunigen
  • wir würden beschleunigen
  • ihr würdet beschleunigen
  • Sie würden beschleunigen

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde beschleunigt haben
  • du würdest beschleunigt haben
  • er/sie/es würde beschleunigt haben
  • wir würden beschleunigt haben
  • ihr würdet beschleunigt haben
  • Sie würden beschleunigt haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: auseinandermachenauskelternberappelnbeschildernbeschleichenbeschleusenbeschnoddernbezirzendenaturiereneindübelnguillochierenhindurchfahrenüberfliegen