Vervoeging van het werkwoord berlinern in alle Duitse tijden
                              
 
                              Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord berlinern in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.
                              
 
                              Vervoeging van het werkwoord "berlinern" in de Indikativ tijd
                              
 
                              De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.
                               
                                                                           Präsens
                                                                                - ich berlinere
- du berlinerst
- er/sie/es berlinert
- wir berlinern
- ihr berlinert
- Sie berlinern
                                                                            Perfekt
                                                                                - ich habe berlinert
- du hast berlinert
- er/sie/es hat berlinert
- wir haben berlinert
- ihr habt berlinert
- Sie haben berlinert
                                                                            Präteritum
                                                                                - ich berlinerte
- du berlinertest
- er/sie/es berlinerte
- wir berlinerten
- ihr berlinertet
- Sie berlinerten
                                                                                                                                                Plusquamperfekt
                                                                                - ich hatte berlinert
- du hattest berlinert
- er/sie/es hatte berlinert
- wir hatten berlinert
- ihr hattet berlinert
- Sie hatten berlinert
                                                                            Futur I
                                                                                - ich werde berlinern
- du wirst berlinern
- er/sie/es wird berlinern
- wir werden berlinern
- ihr werdet berlinern
- Sie werden berlinern
                                                                            Futur II
                                                                                - ich werde berlinert haben
- du wirst berlinert haben
- er/sie/es wird berlinert haben
- wir werden berlinert haben
- ihr werdet berlinert haben
- Sie werden berlinert haben
                                                                     
                              Vervoeging van het werkwoord "berlinern" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv
                              
                                 
                              De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.
                              
                              De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.
                              
                                                                                                            Imperativ Präsens
                                                                                - berlinere (du)
- berlinern wir
- berlinert ihr
- berlinern Sie
                                                                                                                                                                                  
                              Vervoeging van het werkwoord "berlinern" in de Konjunktiv I in het Duits
                              
                                 
                              De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.
                              
                                                                                                            Konjunktiv I Präsens
                                                                                - ich berlinere
- du berlinerest
- er/sie/es berlinere
- wir berlinern
- ihr berlinert
- Sie berlinern
                                                                            Konjunktiv I Perfekt
                                                                                - ich habe berlinert
- du habest berlinert
- er/sie/es habe berlinert
- wir haben berlinert
- ihr habet berlinert
- Sie haben berlinert
                                                                                                                                                Konjunktiv I Futur I
                                                                                - ich werde berlinern
- du werdest berlinern
- er/sie/es werde berlinern
- wir werden berlinern
- ihr werdet berlinern
- Sie werden berlinern
                                                                            Konjunktiv I Futur II
                                                                                - ich werde berlinert haben
- du werdest berlinert haben
- er/sie/es werde berlinert haben
- wir werden berlinert haben
- ihr werdet berlinert haben
- Sie werden berlinert haben
                                                                      
                              Vervoeging van het werkwoord "berlinern" in de Konjunktiv II in het Duits.
                              
                                 
                              De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.
                              
                              Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.
                              
                                                                                                            Konjunktiv II Präteritum
                                                                                - ich berlinerte
- du berlinertest
- er/sie/es berlinerte
- wir berlinerten
- ihr berlinertet
- Sie berlinerten
                                                                            Konjunktiv II Plusquamperfekt
                                                                                - ich hätte berlinert
- du hättest berlinert
- er/sie/es hätte berlinert
- wir hätten berlinert
- ihr hättet berlinert
- Sie hätten berlinert
                                                                                                                                                Konjunktiv II Futur I
                                                                                - ich würde berlinern
- du würdest berlinern
- er/sie/es würde berlinern
- wir würden berlinern
- ihr würdet berlinern
- Sie würden berlinern
                                                                            Konjunktiv II Futur II
                                                                                - ich würde berlinert haben
- du würdest berlinert haben
- er/sie/es würde berlinert haben
- wir würden berlinert haben
- ihr würdet berlinert haben
- Sie würden berlinert haben
                                                                      
                              Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits
                              
                              
                                                                  
                              Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken:
                              ausbüxenausgründenbemerkenbergsteigenberingenberstenbesabbernbewachendehneneinbeulengrantelnhinausstrebenüberbleiben