Vervoeging van het werkwoord beflegeln in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord beflegeln in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "beflegeln" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • er/sie/es beflegelt

Perfekt

  • ich habe beflegelt
  • du hast beflegelt
  • er/sie/es hat beflegelt
  • wir haben beflegelt
  • ihr habt beflegelt
  • Sie haben beflegelt

Präteritum

  • er/sie/es beflegelte

Plusquamperfekt

  • ich hatte beflegelt
  • du hattest beflegelt
  • er/sie/es hatte beflegelt
  • wir hatten beflegelt
  • ihr hattet beflegelt
  • Sie hatten beflegelt

Futur I

  • ich werde beflegeln
  • du wirst beflegeln
  • er/sie/es wird beflegeln
  • wir werden beflegeln
  • ihr werdet beflegeln
  • Sie werden beflegeln

Futur II

  • ich werde beflegelt haben
  • du wirst beflegelt haben
  • er/sie/es wird beflegelt haben
  • wir werden beflegelt haben
  • ihr werdet beflegelt haben
  • Sie werden beflegelt haben

Vervoeging van het werkwoord "beflegeln" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

Infinitiv - Präsens

  • beflegeln

Infinitiv - Perfekt

  • beflegelt haben

Partizip Präsens

  • beflegelnd

Partizip Perfekt

  • beflegelt

Vervoeging van het werkwoord "beflegeln" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • er/sie/es beflegle

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe beflegelt
  • du habest beflegelt
  • er/sie/es habe beflegelt
  • wir haben beflegelt
  • ihr habet beflegelt
  • Sie haben beflegelt

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde beflegeln
  • du werdest beflegeln
  • er/sie/es werde beflegeln
  • wir werden beflegeln
  • ihr werdet beflegeln
  • Sie werden beflegeln

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde beflegelt haben
  • du werdest beflegelt haben
  • er/sie/es werde beflegelt haben
  • wir werden beflegelt haben
  • ihr werdet beflegelt haben
  • Sie werden beflegelt haben

Vervoeging van het werkwoord "beflegeln" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • er/sie/es beflegelte

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte beflegelt
  • du hättest beflegelt
  • er/sie/es hätte beflegelt
  • wir hätten beflegelt
  • ihr hättet beflegelt
  • Sie hätten beflegelt

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde beflegeln
  • du würdest beflegeln
  • er/sie/es würde beflegeln
  • wir würden beflegeln
  • ihr würdet beflegeln
  • Sie würden beflegeln

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde beflegelt haben
  • du würdest beflegelt haben
  • er/sie/es würde beflegelt haben
  • wir würden beflegelt haben
  • ihr würdet beflegelt haben
  • Sie würden beflegelt haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: aufkreuzenaufschnellenbausparenbefeuernbefleckenbefleißenbefreienbelauernbügelndurchfallenfreisingenherunterrechnenstupsen