Vervoeging van het werkwoord auseinanderfliegen in alle Duitse tijden
Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord auseinanderfliegen in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.
Vervoeging van het werkwoord "auseinanderfliegen" in de Indikativ tijd
De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.
Präsens
- ich fliege auseinander
- du fliegst auseinander
- er/sie/es fliegt auseinander
- wir fliegen auseinander
- ihr fliegt auseinander
- Sie fliegen auseinander
Perfekt
- ich bin auseinandergeflogen
- du bist auseinandergeflogen
- er/sie/es ist auseinandergeflogen
- wir sind auseinandergeflogen
- ihr seid auseinandergeflogen
- Sie sind auseinandergeflogen
Präteritum
- ich flog auseinander
- du flogst auseinander
- er/sie/es flog auseinander
- wir flogen auseinander
- ihr flogt auseinander
- Sie flogen auseinander
Plusquamperfekt
- ich war auseinandergeflogen
- du warst auseinandergeflogen
- er/sie/es war auseinandergeflogen
- wir waren auseinandergeflogen
- ihr wart auseinandergeflogen
- Sie waren auseinandergeflogen
Futur I
- ich werde auseinanderfliegen
- du wirst auseinanderfliegen
- er/sie/es wird auseinanderfliegen
- wir werden auseinanderfliegen
- ihr werdet auseinanderfliegen
- Sie werden auseinanderfliegen
Futur II
- ich werde auseinandergeflogen sein
- du wirst auseinandergeflogen sein
- er/sie/es wird auseinandergeflogen sein
- wir werden auseinandergeflogen sein
- ihr werdet auseinandergeflogen sein
- Sie werden auseinandergeflogen sein
Vervoeging van het werkwoord "auseinanderfliegen" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv
De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.
De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.
Imperativ Präsens
- fliege (du) auseinander
- fliegen wir auseinander
- fliegt ihr auseinander
- fliegen Sie auseinander
- flieg (du) auseinander
- fliegen wir auseinander
- fliegt ihr auseinander
- fliegen Sie auseinander
Vervoeging van het werkwoord "auseinanderfliegen" in de Konjunktiv I in het Duits
De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.
Konjunktiv I Präsens
- ich fliege auseinander
- du fliegest auseinander
- er/sie/es fliege auseinander
- wir fliegen auseinander
- ihr flieget auseinander
- Sie fliegen auseinander
Konjunktiv I Perfekt
- ich sei auseinandergeflogen
- du seiest auseinandergeflogen
- er/sie/es sei auseinandergeflogen
- wir seien auseinandergeflogen
- ihr seiet auseinandergeflogen
- Sie seien auseinandergeflogen
Konjunktiv I Futur I
- ich werde auseinanderfliegen
- du werdest auseinanderfliegen
- er/sie/es werde auseinanderfliegen
- wir werden auseinanderfliegen
- ihr werdet auseinanderfliegen
- Sie werden auseinanderfliegen
Konjunktiv I Futur II
- ich werde auseinandergeflogen sein
- du werdest auseinandergeflogen sein
- er/sie/es werde auseinandergeflogen sein
- wir werden auseinandergeflogen sein
- ihr werdet auseinandergeflogen sein
- Sie werden auseinandergeflogen sein
Vervoeging van het werkwoord "auseinanderfliegen" in de Konjunktiv II in het Duits.
De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.
Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.
Konjunktiv II Präteritum
- ich flöge auseinander
- du flögest auseinander
- er/sie/es flöge auseinander
- wir flögen auseinander
- ihr flöget auseinander
- Sie flögen auseinander
Konjunktiv II Plusquamperfekt
- ich wäre auseinandergeflogen
- du wärest auseinandergeflogen
- er/sie/es wäre auseinandergeflogen
- wir wären auseinandergeflogen
- ihr wäret auseinandergeflogen
- Sie wären auseinandergeflogen
Konjunktiv II Futur I
- ich würde auseinanderfliegen
- du würdest auseinanderfliegen
- er/sie/es würde auseinanderfliegen
- wir würden auseinanderfliegen
- ihr würdet auseinanderfliegen
- Sie würden auseinanderfliegen
Konjunktiv II Futur II
- ich würde auseinandergeflogen sein
- du würdest auseinandergeflogen sein
- er/sie/es würde auseinandergeflogen sein
- wir würden auseinandergeflogen sein
- ihr würdet auseinandergeflogen sein
- Sie würden auseinandergeflogen sein
Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits
Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken:
anheftenanpatzenausbaldowernauseinanderdividierenauseinanderfaltenauseinanderfliessenauseinandermachenausliegenbeischaffendagegensetzenerpressenherauskriegenschleichen