Vervoeging van het werkwoord aufpolstern in alle Duitse tijden
Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord aufpolstern in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.
Vervoeging van het werkwoord "aufpolstern" in de Indikativ tijd
De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.
Präsens
- ich polstere auf
- du polsterst auf
- er/sie/es polstert auf
- wir polstern auf
- ihr polstert auf
- Sie polstern auf
Perfekt
- ich habe aufgepolstert
- du hast aufgepolstert
- er/sie/es hat aufgepolstert
- wir haben aufgepolstert
- ihr habt aufgepolstert
- Sie haben aufgepolstert
Präteritum
- ich polsterte auf
- du polstertest auf
- er/sie/es polsterte auf
- wir polsterten auf
- ihr polstertet auf
- Sie polsterten auf
Plusquamperfekt
- ich hatte aufgepolstert
- du hattest aufgepolstert
- er/sie/es hatte aufgepolstert
- wir hatten aufgepolstert
- ihr hattet aufgepolstert
- Sie hatten aufgepolstert
Futur I
- ich werde aufpolstern
- du wirst aufpolstern
- er/sie/es wird aufpolstern
- wir werden aufpolstern
- ihr werdet aufpolstern
- Sie werden aufpolstern
Futur II
- ich werde aufgepolstert haben
- du wirst aufgepolstert haben
- er/sie/es wird aufgepolstert haben
- wir werden aufgepolstert haben
- ihr werdet aufgepolstert haben
- Sie werden aufgepolstert haben
Vervoeging van het werkwoord "aufpolstern" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv
De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.
De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.
Imperativ Präsens
- polstere (du) auf
- polstern wir auf
- polstert ihr auf
- polstern Sie auf
Vervoeging van het werkwoord "aufpolstern" in de Konjunktiv I in het Duits
De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.
Konjunktiv I Präsens
- ich polstere auf
- du polsterest auf
- er/sie/es polstere auf
- wir polstern auf
- ihr polstert auf
- Sie polstern auf
Konjunktiv I Perfekt
- ich habe aufgepolstert
- du habest aufgepolstert
- er/sie/es habe aufgepolstert
- wir haben aufgepolstert
- ihr habet aufgepolstert
- Sie haben aufgepolstert
Konjunktiv I Futur I
- ich werde aufpolstern
- du werdest aufpolstern
- er/sie/es werde aufpolstern
- wir werden aufpolstern
- ihr werdet aufpolstern
- Sie werden aufpolstern
Konjunktiv I Futur II
- ich werde aufgepolstert haben
- du werdest aufgepolstert haben
- er/sie/es werde aufgepolstert haben
- wir werden aufgepolstert haben
- ihr werdet aufgepolstert haben
- Sie werden aufgepolstert haben
Vervoeging van het werkwoord "aufpolstern" in de Konjunktiv II in het Duits.
De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.
Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.
Konjunktiv II Präteritum
- ich polsterte auf
- du polstertest auf
- er/sie/es polsterte auf
- wir polsterten auf
- ihr polstertet auf
- Sie polsterten auf
Konjunktiv II Plusquamperfekt
- ich hätte aufgepolstert
- du hättest aufgepolstert
- er/sie/es hätte aufgepolstert
- wir hätten aufgepolstert
- ihr hättet aufgepolstert
- Sie hätten aufgepolstert
Konjunktiv II Futur I
- ich würde aufpolstern
- du würdest aufpolstern
- er/sie/es würde aufpolstern
- wir würden aufpolstern
- ihr würdet aufpolstern
- Sie würden aufpolstern
Konjunktiv II Futur II
- ich würde aufgepolstert haben
- du würdest aufgepolstert haben
- er/sie/es würde aufgepolstert haben
- wir würden aufgepolstert haben
- ihr würdet aufgepolstert haben
- Sie würden aufgepolstert haben
Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits
Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken:
abweichenanbeissenaufklaubenaufpflügenaufpolierenaufpoppenaufquellenausapernausturnenbetropfenentmaterialisierenhandorgelnrudern
