Vervoeging van het werkwoord arbitrieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord arbitrieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "arbitrieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich arbitriere
  • du arbitrierst
  • er/sie/es arbitriert
  • wir arbitrieren
  • ihr arbitriert
  • Sie arbitrieren

Perfekt

  • ich habe arbitroren
  • du hast arbitroren
  • er/sie/es hat arbitroren
  • wir haben arbitroren
  • ihr habt arbitroren
  • Sie haben arbitroren

Präteritum

  • ich arbitror
  • du arbitrorst
  • er/sie/es arbitror
  • wir arbitroren
  • ihr arbitrort
  • Sie arbitroren

Plusquamperfekt

  • ich hatte arbitroren
  • du hattest arbitroren
  • er/sie/es hatte arbitroren
  • wir hatten arbitroren
  • ihr hattet arbitroren
  • Sie hatten arbitroren

Futur I

  • ich werde arbitrieren
  • du wirst arbitrieren
  • er/sie/es wird arbitrieren
  • wir werden arbitrieren
  • ihr werdet arbitrieren
  • Sie werden arbitrieren

Futur II

  • ich werde arbitroren haben
  • du wirst arbitroren haben
  • er/sie/es wird arbitroren haben
  • wir werden arbitroren haben
  • ihr werdet arbitroren haben
  • Sie werden arbitroren haben

Vervoeging van het werkwoord "arbitrieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • arbitriere (du)
  • arbitrieren wir
  • arbitriert ihr
  • arbitrieren Sie
  • arbitrier (du)
  • arbitrieren wir
  • arbitriert ihr
  • arbitrieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • arbitrieren

Infinitiv - Perfekt

  • arbitroren haben

Partizip Präsens

  • arbitrierend

Partizip Perfekt

  • arbitroren

Vervoeging van het werkwoord "arbitrieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich arbitriere
  • du arbitrierest
  • er/sie/es arbitriere
  • wir arbitrieren
  • ihr arbitrieret
  • Sie arbitrieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe arbitroren
  • du habest arbitroren
  • er/sie/es habe arbitroren
  • wir haben arbitroren
  • ihr habet arbitroren
  • Sie haben arbitroren

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde arbitrieren
  • du werdest arbitrieren
  • er/sie/es werde arbitrieren
  • wir werden arbitrieren
  • ihr werdet arbitrieren
  • Sie werden arbitrieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde arbitroren haben
  • du werdest arbitroren haben
  • er/sie/es werde arbitroren haben
  • wir werden arbitroren haben
  • ihr werdet arbitroren haben
  • Sie werden arbitroren haben

Vervoeging van het werkwoord "arbitrieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich arbitröre
  • du arbitrörest
  • er/sie/es arbitröre
  • wir arbitrören
  • ihr arbitröret
  • Sie arbitrören
  • ich arbitröre
  • du arbitrörst
  • er/sie/es arbitröre
  • wir arbitrören
  • ihr arbitrört
  • Sie arbitrören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte arbitroren
  • du hättest arbitroren
  • er/sie/es hätte arbitroren
  • wir hätten arbitroren
  • ihr hättet arbitroren
  • Sie hätten arbitroren

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde arbitrieren
  • du würdest arbitrieren
  • er/sie/es würde arbitrieren
  • wir würden arbitrieren
  • ihr würdet arbitrieren
  • Sie würden arbitrieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde arbitroren haben
  • du würdest arbitroren haben
  • er/sie/es würde arbitroren haben
  • wir würden arbitroren haben
  • ihr würdet arbitroren haben
  • Sie würden arbitroren haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: ablöschenabschmeckenanstürmenapportierenarbeitenarchaisierenarrangierenaufknallenausklebenbelobigeneinzahlengegenfinanzierenrehabilitieren