Vervoeging van het werkwoord allegorisieren in alle Duitse tijden

Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord allegorisieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.

Vervoeging van het werkwoord "allegorisieren" in de Indikativ tijd

De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.

Präsens

  • ich allegorisiere
  • du allegorisierst
  • er/sie/es allegorisiert
  • wir allegorisieren
  • ihr allegorisiert
  • Sie allegorisieren

Perfekt

  • ich habe allegorisoren
  • du hast allegorisoren
  • er/sie/es hat allegorisoren
  • wir haben allegorisoren
  • ihr habt allegorisoren
  • Sie haben allegorisoren

Präteritum

  • ich allegorisor
  • du allegorisorst
  • er/sie/es allegorisor
  • wir allegorisoren
  • ihr allegorisort
  • Sie allegorisoren

Plusquamperfekt

  • ich hatte allegorisoren
  • du hattest allegorisoren
  • er/sie/es hatte allegorisoren
  • wir hatten allegorisoren
  • ihr hattet allegorisoren
  • Sie hatten allegorisoren

Futur I

  • ich werde allegorisieren
  • du wirst allegorisieren
  • er/sie/es wird allegorisieren
  • wir werden allegorisieren
  • ihr werdet allegorisieren
  • Sie werden allegorisieren

Futur II

  • ich werde allegorisoren haben
  • du wirst allegorisoren haben
  • er/sie/es wird allegorisoren haben
  • wir werden allegorisoren haben
  • ihr werdet allegorisoren haben
  • Sie werden allegorisoren haben

Vervoeging van het werkwoord "allegorisieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv

De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.

De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.

Imperativ Präsens

  • allegorisiere (du)
  • allegorisieren wir
  • allegorisiert ihr
  • allegorisieren Sie
  • allegorisier (du)
  • allegorisieren wir
  • allegorisiert ihr
  • allegorisieren Sie

Infinitiv - Präsens

  • allegorisieren

Infinitiv - Perfekt

  • allegorisoren haben

Partizip Präsens

  • allegorisierend

Partizip Perfekt

  • allegorisoren

Vervoeging van het werkwoord "allegorisieren" in de Konjunktiv I in het Duits

De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.

Konjunktiv I Präsens

  • ich allegorisiere
  • du allegorisierest
  • er/sie/es allegorisiere
  • wir allegorisieren
  • ihr allegorisieret
  • Sie allegorisieren

Konjunktiv I Perfekt

  • ich habe allegorisoren
  • du habest allegorisoren
  • er/sie/es habe allegorisoren
  • wir haben allegorisoren
  • ihr habet allegorisoren
  • Sie haben allegorisoren

Konjunktiv I Futur I

  • ich werde allegorisieren
  • du werdest allegorisieren
  • er/sie/es werde allegorisieren
  • wir werden allegorisieren
  • ihr werdet allegorisieren
  • Sie werden allegorisieren

Konjunktiv I Futur II

  • ich werde allegorisoren haben
  • du werdest allegorisoren haben
  • er/sie/es werde allegorisoren haben
  • wir werden allegorisoren haben
  • ihr werdet allegorisoren haben
  • Sie werden allegorisoren haben

Vervoeging van het werkwoord "allegorisieren" in de Konjunktiv II in het Duits.

De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.

Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.

Konjunktiv II Präteritum

  • ich allegorisöre
  • du allegorisörest
  • er/sie/es allegorisöre
  • wir allegorisören
  • ihr allegorisöret
  • Sie allegorisören
  • ich allegorisöre
  • du allegorisörst
  • er/sie/es allegorisöre
  • wir allegorisören
  • ihr allegorisört
  • Sie allegorisören

Konjunktiv II Plusquamperfekt

  • ich hätte allegorisoren
  • du hättest allegorisoren
  • er/sie/es hätte allegorisoren
  • wir hätten allegorisoren
  • ihr hättet allegorisoren
  • Sie hätten allegorisoren

Konjunktiv II Futur I

  • ich würde allegorisieren
  • du würdest allegorisieren
  • er/sie/es würde allegorisieren
  • wir würden allegorisieren
  • ihr würdet allegorisieren
  • Sie würden allegorisieren

Konjunktiv II Futur II

  • ich würde allegorisoren haben
  • du würdest allegorisoren haben
  • er/sie/es würde allegorisoren haben
  • wir würden allegorisoren haben
  • ihr würdet allegorisoren haben
  • Sie würden allegorisoren haben

Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits

Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken: abwinkenakzelerierenalkoholisierenalleinlassenalternierenanheimstellenauffliegenausparkendurchschneidenexperimentierenparallelisieren