Vervoeging van het werkwoord abpipettieren in alle Duitse tijden
                              
 
                              Hier zijn de vervoegtabellen van het werkwoord abpipettieren in het Duits. Om de vervoeging van een ander Duits werkwoord te zoeken, kun je hier klikken.
                              
 
                              Vervoeging van het werkwoord "abpipettieren" in de Indikativ tijd
                              
 
                              De Indikativ tijd is de meest gebruikte vervoeging in het Duits. Ze maken het mogelijk om een echt feit of echte actie uit te drukken zonder af te wijken van de realiteit.
                               
                                                                           Präsens
                                                                                - ich pipettiere ab
- du pipettierst ab
- er/sie/es pipettiert ab
- wir pipettieren ab
- ihr pipettiert ab
- Sie pipettieren ab
                                                                            Perfekt
                                                                                - ich habe abpipettoren
- du hast abpipettoren
- er/sie/es hat abpipettoren
- wir haben abpipettoren
- ihr habt abpipettoren
- Sie haben abpipettoren
                                                                            Präteritum
                                                                                - ich pipettor ab
- du pipettorst ab
- er/sie/es pipettor ab
- wir pipettoren ab
- ihr pipettort ab
- Sie pipettoren ab
                                                                                                                                                Plusquamperfekt
                                                                                - ich hatte abpipettoren
- du hattest abpipettoren
- er/sie/es hatte abpipettoren
- wir hatten abpipettoren
- ihr hattet abpipettoren
- Sie hatten abpipettoren
                                                                            Futur I
                                                                                - ich werde abpipettieren
- du wirst abpipettieren
- er/sie/es wird abpipettieren
- wir werden abpipettieren
- ihr werdet abpipettieren
- Sie werden abpipettieren
                                                                            Futur II
                                                                                - ich werde abpipettoren haben
- du wirst abpipettoren haben
- er/sie/es wird abpipettoren haben
- wir werden abpipettoren haben
- ihr werdet abpipettoren haben
- Sie werden abpipettoren haben
                                                                     
                              Vervoeging van het werkwoord "abpipettieren" in de Imperativ, de Partizip tijd en de Infinitiv
                              
                                 
                              De Imperativ en de Partizip tijd in Duitse vervoeging. Ze komen vaak voor.
                              
                              De Imperativ wordt in het Duits gebruikt om orders te geven, iets te eisen van iemand of om iemand te vragen iets te doen. Deze wijs wordt vaak gebruikt in het Duits. De Partizip I en de Partizip II worden gebruikt in plaats van vervoegde werkwoorden of bijvoeglijke naamwoorden.
                              
                                                                                                            Imperativ Präsens
                                                                                - pipettiere (du) ab
- pipettieren wir ab
- pipettiert ihr ab
- pipettieren Sie ab
- pipettier (du) ab
- pipettieren wir ab
- pipettiert ihr ab
- pipettieren Sie ab
                                                                                                                                                                                  
                              Vervoeging van het werkwoord "abpipettieren" in de Konjunktiv I in het Duits
                              
                                 
                              De hoofdfunctie van de Konjunktiv I in het Duits is indirect spreken, deze tijd wordt minder gebruikt in het Duits.
                              
                                                                                                            Konjunktiv I Präsens
                                                                                - ich pipettiere ab
- du pipettierest ab
- er/sie/es pipettiere ab
- wir pipettieren ab
- ihr pipettieret ab
- Sie pipettieren ab
                                                                            Konjunktiv I Perfekt
                                                                                - ich habe abpipettoren
- du habest abpipettoren
- er/sie/es habe abpipettoren
- wir haben abpipettoren
- ihr habet abpipettoren
- Sie haben abpipettoren
                                                                                                                                                Konjunktiv I Futur I
                                                                                - ich werde abpipettieren
- du werdest abpipettieren
- er/sie/es werde abpipettieren
- wir werden abpipettieren
- ihr werdet abpipettieren
- Sie werden abpipettieren
                                                                            Konjunktiv I Futur II
                                                                                - ich werde abpipettoren haben
- du werdest abpipettoren haben
- er/sie/es werde abpipettoren haben
- wir werden abpipettoren haben
- ihr werdet abpipettoren haben
- Sie werden abpipettoren haben
                                                                      
                              Vervoeging van het werkwoord "abpipettieren" in de Konjunktiv II in het Duits.
                              
                                 
                              De Konjunktiv II wordt hoofdzakelijk gebruikt om het onechte uit de drukken in het Duits. Deze tijd wordt niet vaak gebruikt.
                              
                              Dit creëert een gat tussen spraak en werkelijkheid. De Konjunktiv II wordt gebruik om een hypothese, wens of een zin met een voorwaarde uit te drukken. Deze tijd wordt ook gebruik voor conventionele beleefde uitdrukking in het Duits.
                              
                                                                                                            Konjunktiv II Präteritum
                                                                                - ich pipettöre ab
- du pipettörest ab
- er/sie/es pipettöre ab
- wir pipettören ab
- ihr pipettöret ab
- Sie pipettören ab
- ich pipettöre ab
- du pipettörst ab
- er/sie/es pipettöre ab
- wir pipettören ab
- ihr pipettört ab
- Sie pipettören ab
                                                                            Konjunktiv II Plusquamperfekt
                                                                                - ich hätte abpipettoren
- du hättest abpipettoren
- er/sie/es hätte abpipettoren
- wir hätten abpipettoren
- ihr hättet abpipettoren
- Sie hätten abpipettoren
                                                                                                                                                Konjunktiv II Futur I
                                                                                - ich würde abpipettieren
- du würdest abpipettieren
- er/sie/es würde abpipettieren
- wir würden abpipettieren
- ihr würdet abpipettieren
- Sie würden abpipettieren
                                                                            Konjunktiv II Futur II
                                                                                - ich würde abpipettoren haben
- du würdest abpipettoren haben
- er/sie/es würde abpipettoren haben
- wir würden abpipettoren haben
- ihr würdet abpipettoren haben
- Sie würden abpipettoren haben
                                                                      
                              Zoek naar de vervoeging van een ander werkwoord in het Duits
                              
                              
                                                                  
                              Andere willekeurige werkwoorden om te ontdekken:
                              abkratzenabpausenabpinnenabplackenabprüfenabtragenansagenausagierendraufhauenentwischennachrüsten